Hilversum
‘Houd maar gerust op met uw pogingen ons volk beter taalgebruik te leren. De radio verknoeit alles. De radio is onze grootste taalbederver en geen mens is in staat daartegen iets te ondernemen.’ Aldus een goede raad die wij menigmaal krijgen en die meestal veel feller onder woorden wordt gebracht dan wij hier laten horen.
Nu houden wij niet van zulke algemeenheden: de radio bederft alles. Wat betekent hierin de radio? Alles wat door de luidspreker klinkt? Elke spreker, nieuwslezer, omroeper, verslaggever of toneelspeler? En wat is bederven: onbeschaafde uitspraak, laag-bij-de-grondse woorden, kanselarij-zinnen, kromtaal? We zouden eigenlijk een ‘bibliotheek’ van geluidsbandjes moeten hebben waarop alle gesproken woorden van bijv. één maand waren opgenomen. Een aantal deskundigen die begrip hebben van voorschriften in het taalgebruik en het bereikbare van de gehoorzaamheid daaraan in de radiopraktijk, zouden deze bandjes van een uitvoerig kritisch commentaar moeten voorzien. Dan pas zou men enige zekerheid hebben.
Wij willen pleiten voor zo'n objectief en deskundig onderzoek. Vast staat dat er onder de mensen die van hun taal houden en die hun best doen deze zo goed mogelijk te gebruiken, vele zijn die kritiek hebben op het gesproken woord in de radio. Vast staat ook dat de radio een sterke invloed heeft op het grote publiek, het ‘volk’. Wie dat niet gelooft, moet maar eens nagaan hoeveel woorden en zegswijzen via de radio ingang vinden bij het publiek. Als zaterdagavond een of andere komiek zich aankondigt met ‘goeien da-a-a-g!’, pogen maandagmorgen duizenden originele lieden op hun kantoren en werkplaatsen dezelfde bijval te oogsten door hun collega's te begroeten met ‘goeien da-a-a-g!’ Maar ook aan de ‘ernstige’ kant: wie herinnert zich niet de tijd van vlak na de oorlog, toen ons land in een beklagenswaardige staat verkeerde en enige frisse, geestdriftige stemmen ons dag in dag uit verzekerden: er zit schot in! we zijn er nog niet, maar we komen er wel!
Wij geloven er beslist niet in dat de radio alles verknoeit. Wel zijn wij ons ervan bewust dat de radio ook wat onze eigen taal betreft een opvoedende en voorlichtende taak te vervullen heeft. Opvoeden kan men alleen als men zelf het goede voorbeeld geeft. Nu is een verspreking, een plat woord, een foute zin opzichzelf niet zo erg: taal is een produkt van mensen en niet van machines. Taalcultuur wil echter zeggen dat men ernaar streeft het beste te geven en alles te weren wat juist de eenvoudige taalgebruiker die alles slikt en alles overneemt, op een verkeerd spoor kan brengen. Wij zouden daarom de mensen van de radio die verantwoordelijk zijn voor het gesproken woord, het volgende in overweging willen geven.
1. Nieuwsdienst. Zou er niet op een of andere manier samenwerking kunnen komen met Brussel, opdat woordenkeuze en zinsbouw ongeveer gelijk worden? De beruchte spellinguitspraak moet bestreden worden: lang-zaam, met zes, zeventig i.p.v. lanksaam, met ses, seventig. De tekst moet bestemd zijn voor hoorders en niet voor lezers.
2. Hoorspelkern. Ook daarin bestrijding van de uitspraak van de letter. De tekst van vele hoorspelen is te boekerig. Zo spreken de mensen in hun dagelijkse omgang niet. Paul Vlaanderen spreekt als een ‘schoolmeester’ als hij buiten adem Ina van een wisse dood heeft gered.
3. Omroepers. Zou het heus niet mogelijk zijn dat buitenlandse muziektitels in het Nederlands gegeven worden? De mensen moeten eraan wennen. Hebben we dat bereikt, dan is ons land tenminste op dat punt op Europees peil. Luister naar de B.B.C.!
4. Verslaggevers. Zij vormen de meest gekritiseerde afdeling. De kritiek van het grote publiek op hun taalgebruik behoeft niet juist te zijn, wel de kritiek op hun praatzucht.