Taal zonder spraakkunst?
De knapste prestaties verricht een mens in zijn prilste jeugd. Het is een alledaags verschijnsel dat een kind van twee, drie jaar zijn moedertaal al heel aardig kan spreken. En een paar jaar later kent het er alles van, afgezien van een enkel sterk werkwoord dat zwak gebleven is: hij zwemde, hij blijfde e.d.
Ondanks die alledaagsheid blijft het toch een groot wonder, dat we niet behoorlijk kunnen verklaren. Immers, het verstand van zo'n kind betekent nog niet veel, ook al zeggen de trotse ouders: ‘Hij is al zo wijs!’ Hij heeft meestal nog geen begrip van rekenen, je kunt hem nog geen eenvoudige problemen laten oplossen, zijn begrippen zijn nog erg concreet. Van de duizenden spraakkunstregels die hij gebruikt, zou hij al helemaal niets begrijpen. En toch: hij hanteert ze feilloos. Is dat geen groot wonder?
Er is nog veel meer. Sinds eeuwen is het bekend dat een kind op een bepaalde leeftijd elke willekeurige taal accentloos kan leren, en nog wel in betrekkelijk korte tijd. Volwassenen lukt dat vrijwel nooit. Ze kunnen het een heel eind brengen, maar wie zijn puberteit achter de rug heeft, heeft de beste tijd gehad.
Onze moedertaal hebben we allemaal dus zonder spraakkunst geleerd. Dat heeft sommige taalkundigen jaren geleden op een idee gebracht. Spraakkunst is voor de meeste mensen een gruwelijk vervelend vak. Maar waarom zouden volwassenen een vreemde taal niet op precies dezelfde manier kunnen leren als kinderen hun moedertaal?