Heimwee (voor het laatst!)
(D.N.) Tot mijn verbazing kent u blijkbaar het woord ‘landziekte’ niet. Voorzover ik weet, is dit het oorspronkelijke Nederlandse woord voor het Duitse heimwee. Ik kan het, helaas, niet bewijzen, maar ik heb het zeker gelezen in verouderde Nederlandse romans.
(Dr. W.B.) In aansluiting aan het woord ‘vaart’ uit West-Brabant nog het volgende. Het heeft een wijder betekenis dan ‘heimwee’. Men heeft ook vaart naar iemand die overleden is. Hiermede hangen samen de woorden ‘varen’ en ‘vaartig’. Toen een zoon gehuwd was en uit het dorp vertrokken was, zei de moeder ‘dat het haar nu wel zou varen naar de centen.’ Dorpelingen die naar de stad verhuisd zijn, kunnen vaartig zijn.
(Ir. M.) In het Gronings bestaat een apart woord, nl. ‘wenst’ of ‘winst’. Dit heeft uiteraard niets te maken met het Nederlandse ‘winst’. Kort geleden hoorde ik in onvervalst Gronings zeggen: 't wichie ken gain dag van hoes weez'n, of 't hêt al wenst.
(Red.) Heimwee is sinds lang in ons Nederlands aanvaard. ‘Landziekte’ is een achttiende-eeuwse poging ter vertaling, maar heeft het niet gewonnen. Het komt bijv. voor in een werk van Conscience. In de N. Taalgids 49 (blz. 257) heeft Q. Daas de doopceel van heimwee gelicht. Het is oorspronkelijk een Zwitsers dialectwoord: het verlangen naar huis (denk aan de vele Zwitserse huursoldaten van vroeger). In de periode van de Romantiek heeft het ook Nederland veroverd.