Onze Taal. Jaargang 26
(1957)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
[Nummer 10] | |
Zuivere taalOngekuiste taal gebruiken we natuurlijk geen van allen: onze taal is altijd gezuiverd van woorden die niet door de beugel kunnen. Maar dit soort zuiverheid bedoelen we niet als we het woord uit de titel gebruiken. We leven daarbij meer in de sfeer van ‘het terrein werd van alle vijandelijke elementen gezuiverd’. Dat is dus de sfeer van de taalstrijd. Houdt u daar niet van? Bent u de bekende uitspraak vergeten: ‘de strijd is de oorsprong van alles’? Toch niet, maar u bent nu eenmaal erg vredelievend. Dan heb ik een andere spreuk voor u: ‘als u de vrede wilt, bereid u dan voor op de oorlog’. Bedenk intussen alvast maar dat wij in Noord-Nederland heel veel te danken hebben aan de strijdvaardigheid van het zuiden. Had de taalstrijd in Vlaanderen tot dusver niet zoveel succes gehad, dan zouden er vijf miljoen mensen verfranst zijn. Er zouden dan maar elf miljoen mensen Nederlands gesproken hebben, terwijl het er nu ruim zestien miljoen zijn. Daardoor staat onze taalgemeenschap op het ogenblik op de negende plaats in Europa. Ons taalgebied omvat meer mensen dan heel Scandinavië! We vormen ongeveer een derde van het Franse. Bovendien groeien we vlug in aantal en in aanzien. Wist u dat er alleen in West-Duitsland al negen universiteiten zijn waar Nederlands gedoceerd wordt? Ook in de rest van de wereld neemt de belangstelling voor het Nederlands en de Nederlandse cultuur steeds toe. En dat alles danken we voor een belangrijk deel óók aan de taalstrijd van de Vlaamse Nederlanders. Wel moeten we ons heel erg schamen dat onze voorouders op een enkele uitzondering na te dom geweest zijn om in te zien dat ze de Vlamingen uit alle macht moesten steunen. We hebben op dat punt heel wat goed te maken!
Hebt u wel eens gelezen: ‘Ik attendeer u op deze mogelijkheid’? U zult gereageerd hebben met: ‘Bah, wat een aansteller! Zeker een bakvis, die dat geschreven heeft’. Toch niet, het stond in uw lijfblad, ergens in een artikeltje ver buiten de damesrubriek. Waarom had die schrijver er behoefte aan, zich aan te stellen? Natuurlijk omdat hij geen gezond besef van eigenwaarde had. Hij miste een evenwichtig karakter en voelde zich minderwaardig. Je hoeft geen mensenkenner te zijn om zulke simpele dingen te doorzien. Natuurlijk is het zinloos, met zo'n man te redetwisten, want daarmee verdwijnt zijn minderwaardigheidsgevoel niet. Er is maar één geneesmiddel: laat hem op een vriendelijke manier duidelijk blijken dat je hem dóór hebt; dan zal zijn taalgebruik direct normaal worden. De psychologie levert dus de oplossing. Een ander voorbeeld: u bent misschien de constructie wel eens tegengekomen: ‘Zei Marilyn Monroe: Ik doe aan zulke dingen niet mee.’ Hier is geen vraag bedoeld, maar een gewone mededeling. Hoe kòmt een journalist tot een dergelijke taalmoord? Afgekeken van de Angelsaksische boulevardpers: in het Engels schijnt die constructie bijzonder geestig te zijn, zelfs al herhaal je die elke week tientallen keren. Goed, ik neem dat graag aan. Maar in het Nederlands is het niet geestig maar droefgeestig of op zijn hoogst belachelijk. Wie zoiets schrijft, voelt zich op een jammerlijke manier minderwaardig aan de Angelsaksische cultuur, vooral in de edele uitingen ervan die in de sensatiepers plegen te verschijnen. | |
Toen en nuMaar het gaat niet aan, het bestaan van alle vreemde woorden op een dergelijke manier te verklaren. Wie visite, canapé, divan, coupé gebruikt, doet niets bijzonders en valt niet op. We moeten dus een onderscheid maken. Laten we ons even tot het Frans beperken. U weet: een woord dat aan die taal ontleend is, noemen we een Gallicisme.Ga naar eind1) Nu zijn er twee manieren om een taal te bekijken: vanuit het verleden en vanuit het heden. De laatste is de normale, de natuurlijke, want een gewoon mens spreekt zijn taal, zonder ook maar iets af te weten van vroegere taaltoestanden. | |
[pagina 38]
| |
Het is ermee als met een schaakspel. Je ziet elke week een stel schaakproblemen in de krant; ze vragen dan hoe die opgelost kunnen worden. Op welke manier de stand ontstaan is, wordt er meestal niet bij gezegd, en terecht, want dat heeft geen enkel belang voor de oplossing. Het verleden van dat schaakprobleem heeft dus geen enkele waarde. Precies eender is het ook met een taal. Maar tot voor dertig jaar dachten de taalkundigen het omgekeerde. Ze gingen toen bij voorkeur na, hoe de talen er in vroegere periodes uitgezien hadden. Dat is dus een tweede manier om aan taalkunde te doen. Ook de vreemde woorden in een taal (b.v. de Gallicismen) kunnen we op twee manieren beoordelen. We kunnen ons afvragen: is regarderen een Gallicisme? Ja, dat is het. Ook canapé is er één. Maar nu komt het verschil. Regarderen is een Gallicisme, vanuit het standpunt van de taal van nu. Het is een nu-Gallicisme. Iedere ABN-spreker die het hoort, vindt het een ‘gek’ woord; het is ‘geen goed Nederlands’, want zoiets zèggen we niet. Maar met canapé is het heel anders; het is heel normaal ABN. Iedereen kent en gebruikt het woord. Sommige mensen zullen misschien vreemd opkijken, als ze horen dat onze voorouders het lang geleden uit het Frans ontleend hebben. Net zo goed als de Fransen raar opkijken, als een taalkundige ze vertelt dat ze bleu, nord, sud, crampe, bivouac, boulevard en zoveel andere woorden vroeger uit het Nederlands ontleend hebben. Canapé is dus geen nu-Gallicisme maar een toen-Gallicisme. En een nu-Gallicisme is verwerpelijk omdat onze taalgemeenschap dat niet erkent; een toen-Gallicisme is niet verwerpelijk omdat onze gemeenschap dat wel erkent. Nu zal er bij een bepaald twijfelgeval best een verschil van opvatting kunnen bestaan tussen twee taalkundigen. De een kan zeggen dat nieuwbouw een nu-Germanisme is, de ander kan het een toen-Germanisme vinden. Maar zo'n enkel grensgeval verandert niets aan onze indeling. | |
Taalgevoel gevraagdAls u wilt weten bij welke soort Anglicismen het woord autocoat hoort, dan gaat u zeker geen raad vragen aan een Japanse Neerlandicus. Hoe lang iemand een vreemde taal ook bestudeerd heeft, hij kan haar nooit zo goed leren beheersen als degene die haar als zijn moedertaal spreekt. Nu bedoel ik het woord moedertaal wel in een enge betekenis. Wie in zijn jeugd Zeeuws gesproken heeft en pas op de Lagere School ABN heeft leren spreken, heeft eigenlijk het Zeeuws als moedertaal en niet het ABN, ook al droomt hij in het ABN. Iets dergelijks geldt voor de meeste Vlamingen. In de toekomst zal dat ongetwijfeld beter worden, maar vandaag is het nog altijd zó dat het ABN voor de meesten tweede taal is en geen moedertaal. Nu bevatten bijna alle Nederlandse dialecten in België een grote massa Franse woorden: toen-Gallicismen wel te verstaan. Chauffage, terminus, frein, interrupteur, enz. enz. Leert een Vlaming ABN, dan vindt hij het heel begrijpelijk dat die dialectwoorden vervangen worden door verwarming, eindhalte, rem, schakelaar, enz. Maar nu komt zijn dialectwoord garage aan de beurt. Ook nu verwacht hij dat het ABN een ‘echt-Nederlands’ woord zal hebben. Helaas dat heeft het niet. Het zegt ook garage; het gebruikt hier net als de dialecten een toen-Gallicisme. Grote teleurstelling. ‘Waarom doen de Hollanders zo dwaas hier geen eigen Nederlands woord te gebruiken?’ Ja, omdat de voorouders van die Hollanders tot in het belachelijke frankofiel waren. En wij zitten nu met de gevolgen. Maar de meeste Vlamingen missen het ABN-taalgevoel dat voor de Noordnederlanders de garage van de chauffage scheidt, en ze proberen het probleem dus op te lossen met een logische redenering. Helaas: logica en taalkunde zijn onverzoenlijke vijanden. Althans in die zin dat de logica het taalgebruik niet bepaalt. Goed ABN is alleen wat ABN-sprekers zèggen. ‘Dat zèg je zo’ is het laatste criterium voor goed en kwaad in een taal. Dat geldt ook voor de vreemde woorden. | |
De goede keusToch kunnen we soms kiezen uit twee woorden. Ik denk aan bezoek en visite. Nu zijn we natuurlijk blij als we visite kunnen vermijden. Zo zijn er heel wat meer gevallen. Denk aan enthousiasme en geestdrift, aan illuminatie en verlichting. Stop, zeggen veel mensen. U wilt hier de helft van onze synoniemen wegwerken en dat is taalverarming. Ik heb behoefte aan kleine detailverschillen in de betekenis; daar helpen de vreemde woorden me heel dikwijls aan. Ja, daarover valt meestal niet te redeneren. Sommige mensen hebben behoefte aan drie auto's en vijf radio's. We kunnen verder eens nagaan, hoe taalbehoeftes ontstaan. Herinnert u zich nog de goede vooroorlogse tijd van überhaupt? Dat woord was ‘onvervangbaar’! Iedereen had er behoefte aan. Vóór 1940 waren sommige Nederlanders erg pro-Duits, wel eens tot in het maniakale. Ik herinner me een Tsjechische docent die in 1939 naar Nederland kwam. Hij ergerde zich aan het gemis aan nationaal gevoel bij veel Nederlanders. Ik kon hem geen ongelijk geven. ‘Zou daar geen geneesmiddel voor bestaan?’ vroeg ik hem. Ja zeker, zei hij, een Duitse bezetting. Het is gebeurd, het was een paardemiddel, maar het heeft gewerkt. De grote massa van ons volk is genezen. Het onmisbare überhaupt is vrijwel spoorloos verdwenen. Wie eraan gewend is in Duitse vormen te denken, kan überhaupt niet missen; wie als Nederlander een gezond gevoel van eigenwaarde heeft, heeft niet de minste behoefte aan überhaupt. Daar ligt de kern van de hele zaak. Willen we nu bovendien van onze anglofilie genezen, dan is een Engelse bezetting de beste oplossing. Denk aan de Afrikaners: die zijn tijdens hun vrijheidsstrijd vrijwel immuun geworden tegen Engelse invloeden. Is er geen andere oplossing? Misschien. Ik geloof dat we de ergste dwaasheden van de anglofilie wel achter de rug hebben. Het blijft echter toch zaak dat we vooral onze jeugd doordrenken van de rijkdommen van onze Nederlandse cultuur. Laten we onze kinderen een gezond gevoel van nationale eigenwaarde meegeven. Ze zullen daarom beslist niet ongevoelig worden voor cultuurinvloeden van buiten; - ik spreek over èchte cultuur en niet over zoveel onbenulligheden uit de Engelstalige films en weekbladen. Ook als individu kun je immers een normaal gevoel van eigenwaarde niet missen, als je geestelijk gezond wilt blijven en als je dus zelfkritiek wilt blijven beoefenen. | |
ZelfkritiekEen paar typische dingen waarin we erg achterlijk zijn, vinden we bij de Nederlandse film en het Nederlandse ‘lichte lied’. We moesten ons diep schamen dat we als cultuurvolk van 16 miljoen man tot dusver niet veel en veel meer gepresteerd hebben op het gebied van artistieke speelfilms. Maar goed: er is verbetering op dit punt in zicht, dank zij de onwaardeerbare hulp van het Ministerie van O., K. en W. We kunnen de minister daar niet dankbaar genoeg voor zijn. Als u wilt weten wat een volk kan presteren op het domein van de ‘lichte Muze’, moet u eens nagaan wat voor pareltjes de Franse cultuur voortgebracht heeft. Fijne poëzie op een geraffineerd mooie manier gecomponeerd. Er is óók veel rommel op dit gebied in Frankrijk, akkoord. Maar elk jaar opnieuw horen we een aantal liedjes die stuk voor stuk hoogtepunten zijn. Het Engelse taalgebied is op dit punt, net als wij, stukken achter. Ik wil niet zeggen, dat de toestand bij ons hopeloos is: dat weet u ook wel. Maar er kan nog heel wat verbeterd worden. Hebben die dingen óók wat met taalzuivering te maken? Natuurlijk, als onze mensen in de bioscoop veel Nederlandse films zien met een hoog artistiek gehalte, als ze veel mooie Nederlandse liedjes horen, dan versterkt dat hun gevoel van eigenwaarde. Dan hebben ze niet langer het idee dat iets Engels moet zijn om mooi te kunnen wezen. v. E. |