Onze Taal. Jaargang 26
(1957)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
[Nummer 9] | |
Defense de parler flamandBreskens, Sluis, Brugge, Oostende, Nieuwpoort, Veurne, Duinkerken. Als de auto eenmaal van de pont in Breskens gerold is, hoef je niet eens zo erg hard te rijden om binnen twee uur aan de voet van Jean Bart te staan in Duinkerken. In die twee uur is men door drie staten gegaan, maar is men in één landstreek gebleven: Vlaanderen, gedeeld in Zeeuws-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Frans-Vlaanderen. Het overschrijden van een grens heeft zijn romantische opwinding verloren. De officiële mannen die, aan de andere kant van de symbolische streep, in het pasboekje bladeren, dragen een andere pet en de benzine wordt na elke grens een paar centen duurder. De grens tussen België en Frankrijk onderscheidt zich in dat opzicht niet. Van het oude schilderachtige stadje Veurne uit gaat de weg langs een kanaal, zo recht als een meetlat. Om ons niet in twijfel te laten aangaande de bodem waarop we ons mogen bevinden, is naast de weg een groot wit bord geplaatst met reuzeletters: FRANCE. Het is de poldervlakte langs de Noordzee, zoals wij die thuis zo goed kennen. Duinen, vissersdorpen, badplaatsen, welige weilanden, kaarsrechte, bijna boomloze wegen, sloten (‘watergangen’) met schuitjes die ons in Giethoorn kunnen doen wanen. De kleine steden, als St. Winoksbergen, Hazebroek, Hondschoote, zijn als de Vlaamse in hun uiterlijk.
Neemt men een kaart voor zich, dan ziet men aan de namen hoe ver eenmaal ons taalgebied gereikt heeft: Ghyvelde, Uxem, Cassel, Westcappel, Steene, Wormhoudt. Een enkel accent of deelteken (‘Rosendaël’), op de tegenwoordige namen gezet ter verfransing, doet het oorspronkelijk Nederlands nog meer in het oog springen. Doch niet alleen de namen van de plaatsen. Kijk eens op de winkels, de garages, de huisdeuren. Ge vindt er Verstraete, Buysse, Van Hemme, Meuleman, Dewitte, Vermeersch. Bezie eens rustig de versleten grafzerken in de brede, oude kerken en spel er uit de sierlijke letters de namen van de burgers.. Historische herinneringen komen in ons op. Reeds in Nieuwpoort: geen Nederlander zal er voorbij kunnen gaan, zonder te denken aan de slag in het ronde eeuwjaar die voor hem, van zijn lagere school tot zijn grijze ouderdom, hèt jaartal van de vaderlandse geschiedenis zal blijven. Dan komt in Frankrijk Duinkerken, de geboorteplaats van de toneeldichter Michiel de Swaen, van de gevreesde kaper Jan Baert. De Casselberg waar in de 14e eeuw zoveel Vlamingen de dood vonden. Grevelingen waar de Graaf van Egmont in de 16e eeuw de Fransen overwon. Cassel waar onze psalmberijmer Petrus Datheen geboren werd. Hoe verleidelijk het ook moge zijn, langs de geveltjes en bolwerken te lopen dromen over een ver maar groots verleden, het is onvruchtbaar, onwerkelijk. In de tweede helft van de 17e eeuw is deze Vlaamse Westhoek in de Franse staat ingelijfd - weet u nog iets van de Zonnekoning en Jan de Witt? - en dat is zo gebleven. Voor de allittererende ondertitel van een geschiedenisboek over Nederland ‘van Duinkerken tot Delfzijl’ zal een Fransman hetzelfde schouderophalen overhebben als wij voor de Duitser die het betreurt dat in dezelfde zeventiende eeuw de Nederlanders zich losgescheurd hebben van het Reich, al staat losscheuren beslist niet gelijk met bezet worden. Wat ons bezighoudt, boeit en prikkelt met betrekking tot Frans-Vlaanderen, is een geheel andere kwestie.
De Nederlandse taal is, ondanks systematische pogingen tot verfransing, in deze uiterste hoek van Frankrijk bewaard gebleven. Daarover behoeft geen twijfel te bestaan. Een jaar of vier geleden maakte de Franse omroep een reportage over de verschillende Franse gewesten. Op de markt in Cassel vroeg de verslaggever aan de mensen eens een volkslied te zingen. Zij zongen uit volle borst het Vastenavondlied van de Reuzen: En hij komt toe, en hij komt toe, met een hals lijk een dikke koe... Het zou echter een fatale vergissing zijn te geloven dat men er met onze taal terecht kan als in Amersfoort of Mechelen. Duinkerken is een Franse stad geworden, maar het blijft een aangename verrassing vast te stellen dat men er met de tegenwoordige burgemeester Nederlands kan spreken! In Hazebroek zult u een gloednieuwe Nederlandse beiaard kunnen horen klinken, maar op de speelplaats van de school ruzieën en joelen de kinderen in het Frans! Vele kinderen leren na hun schooljaren thuis weer Vlaams aan. De pastoor preekt in het Frans, maar zijn dorpelingen biechten in het Vlaams, want - merkte er een stoutweg op - ‘we doen onze zonden ook in het Vlaams..’ Vraag eens de weg in een stadje of op een kruispunt tussen de vlasakkers en u merkt de aarzeling in het antwoord. Sommigen zijn letterlijk tweetalig: ze | |
[pagina 34]
| |
springen midden in de zin van de ene in de andere taal. Op het platteland is het Vlaams nog sterk, in de steden gaat het echter hard achteruit. Pessimistisch mag men echter niet zijn. De verwachting dat binnenkort - dans peu de temps - de oorspronkelijke moedertaal verdwenen zal zijn, is al meer dan honderd jaar geleden uitgesproken en telkens moest men vaststellen dat de verfransing niet zo snel ging als de ‘kenners’ van de streek het voorspeld hadden. En als men bepaalde zekere winstpunten voor het Frans kon noteren, moest men daarbij toegeven dat ze meer te danken waren aan indringing van Frans-sprekenden dan aan het prijsgeven van de moedertaal door de inheemsen: geen ‘influence linguistique’ maar een ‘phénomène ethnique’.
Een machtig wapen in de taalpolitiek is het onderwijs. Voor de Franse Revolutie verandert er in de taal van de streek niet veel. Van echt volksonderwijs is geen sprake, de van nature behoudzuchtige boerenbevolking blijft Vlaams spreken. Na de Franse Revolutie begint het verval. De eigen taal wordt officieel verbannen, ze wordt door de nieuwe bewindvoerders gestreng uit het onderwijs geweerd. Van een verloren gebied kan men evenwel nog lang niet spreken. In de 20e eeuw, na de eerste wereldoorlog, komt er zelfs een opleving. Ontwikkelde Frans-Vlamingen gaan hun ‘eigenlijke’ moedertaal bestuderen, ze leren haar spreken, enkele beginnen zelfs er gedichten en toneelstukken in te schrijven. Na de bevrijding van de Duitse bezetting in wereldoorlog II wordt de Vlaamse beweging verboden en vervolgd. Een weergaloze verdachtmaking volgt. Hoewel de Rechtbank van Rijsel deze beweging van separatisme en samenwerking met de vijand moet vrijspreken, ontlaadt zich van de zijde der Franse ambtenaren een onbegrensde afkeer van alles wat Vlaams kan zijn. De minste graad van tweetaligheid wordt euvel geduid. Er bestaat in hun ogen geen Vlaamse taal, op zijn hoogst een patois flamand rébarbatif et peu prononçable, un assez vague patois localGa naar eind1). Een merkwaardige kijk op de taaltoestanden geeft de aanklager in Rijsel als hij zegt: ‘Il n'existe pas de langue flamande, mais un patois appelé le flamand.. Il faudrait pour vous donner satisfaction enseigner aux habitants du Nord une langue: le néerlandais, qui leur est tout à fait étranger!’Ga naar eind2) Zal het Franse Nederlands deze slag ooit te boven komen? De beslotenheid van het dorp is aan het verdwijnen. De radio brengt het Frans in de huiskamers. Rijsel zendt dag in dag uit de prachtigste televisieprogramma's, de jeugd werkt in de Franse industrie, dient in het Franse leger, de geestelijkheid is aan het overschakelen op het Frans; men krijgt de indruk: ze kunnen niet anders, of ze willen of niet. De hardste maatregel is de wet van 31 januari 1951. Deze verbiedt het onderwijs in het Nederlands. De minister onder wiens verantwoordelijkheid deze wet tot stand is gekomen, verdedigt haar met de opmerking, dat er hier sprake is van een taaleigen ‘qui représente des cultures traditionnelement hostiles à la nôtre!’Ga naar eind3) Let wel, dit geldt niet voor het Duits, want het Duits is, na het begrijpelijke protest van de bevolking in Elzas-Lotharingen, als taal voor het onderwijs wèl toegelaten. Zelfs zijn toegelaten talen van nog veel kleinere Franse bevolkingsgroepen: het Baskisch, het Bretons, het Catalaans, het Occitaans. Het Nederlands in Frans-Vlaanderen blijft verboden! Maar waar is dan toch die Nederlandse vijandschap tegen de Franse beschaving? Onze taal heeft een groot aantal Franse woorden in zich opgenomen, woorden die wij zelfs niet meer willen missen. In onze scholen wordt vlijtig Frans geleerd. Wij lezen Franse boeken, kijken naar Franse films en voelen ons allerminst door een vijandelijke taal bedreigd als we naar een op bezoek komend Frans toneelgezelschap gaan luisteren.
Zie, dàt boeit en prikkelt ons met betrekking tot Frans-Vlaanderen. De Fransen moesten het als hun plicht gevoelen dat unieke stukje taalcultuur dat zij nu al eeuwen aan hun noordgrenzen bezitten, zorgvuldig te beschermen. Nu is het weerloos. De historische grenzen zijn onze zaak niet, evenmin als wij ons nog kunnen opwinden om verloren of gewonnen veldslagen van vroeger. Men mag nu wel eerlijk erkennen dat het Frans in Frans-Vlaanderen de eerste en officiële landstaal moet zijn en blijven. Maar waarom aan de een onthouden wat aan de ander gegeven wordt? Waarom geen Nederlands onderwijs daarnaast, tenminste voor hen die willen? Wij laten toch ook onze Friese kinderen rustig Fries leren! Waarom die domme geringschatting van het Vlaams en - dat kan niet anders - daarmee van het Nederlands? Er zijn Nederlanders die kopschuw worden als zij over Frans-Vlaanderen horen spreken. Het is goed als een volk er voor terug deinst, zijn taal aan een ander op te dringen. We moeten met elkaar leven. Het is verkeerd onenigheid te zaaien in een streek die langzamerhand, hoe gedwongen ook, gaat groeien naar een nieuwe eenheid met de staat waarin ze geborgen is. Laat die Franse hoek met rust. Nuchtere Nederlanders houden niet van daverende leuzen, liefst nog in spreekkoor gezegd. Nu na zoveel moeilijke, chaotische jaren een zeker evenwicht is bereikt, mogen wij geen onrust stoken. Laat de dingen betijen, het komt toch zoals het komen moet! Het standpunt is begrijpelijk. Weinigen onder ons zijn op de hoogte van de werkelijke toestanden. Die hoek bij Duinkerken is ver van ons af en uit onze veilige, onbelegerde vesting kunnen wij onverschillig op dat ‘nu eenmaal toch verloren gebied’ neerzien. Wie echter met hart en ziel aan taalverzorging doet, verzeilt vroeg of laat onvermijdelijk in de taalpolitiek. De voor buitenstaanders onbenullige strijd om de c of de k in kandidaat kan al niet meer strikt wetenschappelijk-objectief gevoerd worden. Wij geven daarom hun die de consequentie taalverzorging-taalpolitiek aanvaarden, het volgende ter overweging. 1. Het prestige van het Nederlands als Europese cultuurtaal in het naar eenheid groeiende Europa is met de Frans-Vlaamse kwestie gemoeid. Wij kunnen er niets aan doen, maar wij voelen het als een onverdiende krenking als we in een Franse school op de muur lezen: défense de parler flamand! Als we horen van een Frans kind dat honderd strafregels krijgt: j'ai été surpris à parler flamand. Als we merken dat | |
[pagina 35]
| |
iemand ons niet met een stom verbaasd maar met een verachtelijk gezicht aankijkt, omdat we hem in het Nederlands aanspreken. 2. In België zal het Nederlands een niet te onderschatten steun krijgen als de Fransen in hun noordelijke hoek het Nederlands dat ze daar voor een patois flamand uitmaken, vrijheid geven voor het onderwijsGa naar eind4). 3. De Frans-Vlamingen zelf (om hen is het begonnen!) zullen hun gerechtvaardigde verlangens ingewilligd krijgen. De aan het Nederlands getrouwen zullen hun minderwaardigheidscomplex verliezen. Bij velen is het Frans maar een vernis. Parijs heeft voor hen geen aantrekkingskracht. Duinkerken is geen cultureel centrum. Hun natuurlijke voedingsgebied is VlaanderenGa naar eind5).
Op de Frans-Vlaamse dag in Waregem op 1 september j.l. hebben wij van een ontwikkelde, Franssprekende Frans-Vlaming gehoord: Als het officiële Nederland maar iets van zijn officiële sympathie, zijn officiële erkenning voor ons liet blijken, kon de toestand heel anders zijn. Nu kan men bij ons tegen het Vlaams doen wat men wil. Het Nederlands als officiële taal van een onafhankelijk land zal door onze autoriteiten gerespecteerd worden. Ze gaan echter van het idee uit dat ook de Nederlanders zelf het Vlaams bij ons als een achterlijk boerentaaltje beschouwen dat beter opgeruimd kan worden. Tegenover défense de parler flamand staat een andere leuze, ‘Hollandser’ is niet mogelijk: laat de kaas niet van je brood eten! |
|