Zijn en haar
(B.T.) Onlangs betrapte ik mezelf op de zin: zij was op z'n Weens gekleed. Ik vraag me af of ik daarmee niet een fout beging. Moest ik ‘eigenlijk’ niet zeggen op haar Weens?
(Red.) Het gebruik van de voornaamwoorden hij en zijn bij mannen en zij en haar bij vrouwen is zo muurvast in ons taalbewustzijn aanwezig dat u daarmee geen fout maakt. U kunt uzelf nooit betrappen op bijv. zij heeft zijn tasje laten liggen i.p.v. zij heeft haar tasje laten liggen. Er is dus met een uitdrukking als ‘op z'n Weens’ iets bijzonders aan de hand. Het is een vaste uitdrukking waarin z'n of zijn (een nare spellingkwestie in onze taal!) nauwelijks nog bezittelijk voornaamwoord genoemd kan worden als in bijv. hij heeft een hoed op zijn hoofd. Wij zien daarom ook geen fout in zinnen als: zij kwamen met z'n drietjes, met z'n allen; de muziek is in z'n geheel aanvaardbaar. Aan de andere kant kunnen wij best begrijpen dat iemand keurig schrijft: de muziek in haar geheel. Eigenaardig is dat wij zelf bij een uitdrukking als ‘op z'n gemak’ wel de persoon in acht nemen: ze komen op hun gemak, we doen het op ons dooie gemak. Wij aarzelen geen ogenblik te zeggen: komen jullie vanavond met z'n vieren? Wij voelen ons niet helemaal op ons gemak..