Spoorloos
(J.K.) Misschien ten onrechte erger ik me bij het luisteren naar de nieuwsberichten, wanneer de S.O.S.-berichten de verdwijning van mensen of huisdieren vermelden, aan de uitdrukking ‘spoorloos’. Dit of dat meisje, deze of die hond is ‘spoorloos’. Ik weet natuurlijk dat het bewuste woord zowel bijvoeglijk naamwoord als bijwoord is, maar gebruikt in zinnen als de bovenstaande voorbeelden irriteert het me en kan ik het niet mooi of juist vinden. Vroeger werd het woord bijna uitsluitend als bijwoord gebruikt b.v. ‘spoorloos verdwenen’, maar het valt me op dat het nu regelmatig als bijvoeglijk naamwoord wordt gebezigd. Beredeneer ik het, dan weet ik natuurlijk dat ‘spoorloos’ of woordelijk ‘zonder spoor’ wel goed is en toch vind ik het lelijk.
(Red.) Wij vinden het eveneens lelijk. Het heeft voor ons een sterk bijwoordelijke functie. Iemand is spoorloos verdwenen. De man is spoorloos, is zonder spoor. Het is niet hetzelfde als werkeloos - zonder werk. Bij dit laatste verwacht men geen toevoeging, bij zonder spoor wel.