begin uitdrukt. Het voortdurend doen (zij heeft de hele ochtend gefietst) is een duratief aspect. Wordt de overgang van de ene toestand in de andere toestand uitgedrukt, dan spreekt men over een mutatief aspect: hij is gestorven. Met perfectief aspect bedoelt men de weergave van de bereikte toestand: hij is naar huis gefietst. Met deze oppervlakkige kennis van de aspecten uitgerust, kan men de regel ook als volgt formuleren: bij onovergankelijke werkwoorden gebruikt men ‘zijn’, behalve bij het duratief aspect. Verandert men ‘onovergankelijk’ nog in ‘intransitief’ dan is de regel voor de leek - die de regel juist wil hebben! - helemaal onverstaanbaar.
Aspect is eigenlijk een term uit de Russische spraakkunst. De Rus is voor de aspecten van het werkwoord zeer gevoelig. Bijna elk Russisch werkwoord heeft twee vormen, een voltooide en een onvoltooide. Luidt de vraag: wat heb je vanmorgen gedaan? dan is hetzelfde werkwoord in dezelfde zin anders: ja tsital gazetoe a potom protsital raskas: ik heb de krant gelezen en daarna heb ik een vertelling gelezen. Ik was bezig met de krant te lezen zonder die nu van A tot Z door te lezen, ik heb de vertelling helemaal gelezen. Zulk een onderscheid maken wij in het Nederlands niet, tenminste niet in werkwoordsvorm. Keer op keer merkt men, bij vergelijking in onderdelen, hoe lichtvaardig de grof veralgemenende uitspraak is: het Frans is logisch, het Duits is diepzinnig, het Engels enz.
Talen zijn anders ten opzichte van elkaar, maar met rijk en arm als waarde-oordelen ten opzichte van elkaar te gebruiken moet men oppassen.
Zo zijn we toch weer bij een andere taal terechtgekomen, ons uitgangspunt. Het staat er zo gemakkelijk: hebben in het ene, zijn in het andere geval, maar welk een mogelijkheden tot verfijning biedt deze keuze ons! Het staat er even eenvoudig als in onze opschepperige Chinese spraakkunst, pag. 431: het werkwoord ‘zijn’ is het ene woord ‘shih’ en is hetzelfde voor alle personen, getallen, tijden en vormen. Gemakkelijk nietwaar? De praktijk zal wel anders leren..
De student met zijn Hebreeuwse moedertaal is op de goede weg om goed Nederlands te spreken. Hij merkt de verschillen op en is zich voortaan er van bewust wat hij zegt. Wij zijn dat maar nauwelijks. Wij moesten eens buiten onze eigen taal kunnen staan.