Onze Taal. Jaargang 25
(1956)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |||||||||||||
[Nummer 6] | |||||||||||||
De les van KnokkeWij, Nederlanders, schamen ons wel eens een beetje voor onze eigen taal. We generen ons er over dat we temidden van zoveel miljoen Fransen, zoveel miljoen Duitsers en zoveel miljoen Engelsen er een aparte taal op na durven houden. Het is zo onpraktisch. Ware het niet dat het woord reeds een afzonderlijke betekenis had, we zouden het liefst ‘taaltje’ zeggen, evenals we zo vol liefde over ons ‘landje’ spreken. In de komende maand zwermen de tallozen weer over de grenzen. Hoe velen onder ons geven in gesprekken met buitenlanders maar al te gauw toe dat het Nederlands een soort, ja.. wat voor soort eigenlijk is? So etwas wie plattdeutsch, nicht wahr.. Of: something between English and German. Of, om van alle gezanik in dat moeilijke Frans af te zijn: oui, oui, quelquechose comme le flamand. c'est ça! U weet wel hoe dat gaat: een Nederlander leest zijn vaderlandse krant in het hotel aan de voet van de Grossglockner en daar komt die charmante Herr MittelschulprofessorGa naar eind1) met die brede belangstelling: Verzeihung, aber darf ich auch mal versuchen zu lesen? Ach, das ist ja wie Deutsch: maatregel... Sagen Sie mal, was heisst zum Beispiel Tischtuch auf Holländisch? Wie, bitte? Ta-fel-kleed? Ha, ha, komisch, aber nett und so kindlich: ta-fel-kleed... Een Nederlands hoogleraar in de Nederlandse letterkunde heeft eens verteld hoe hij in Italië een Italiaans professor vertelde wat zijn beroep was, en hoe de Italiaan met verbijstering geslagen was te vernemen dat ons land een eigen taal en een eigen litteratuur had en dat daarin zelfs een academische studie mogelijk was. De grote Engelse wijsgeer Chesterton sprak over some rude language.. Een tragische taal, het Nederlands - moet eens een Duitser gezegd hebben - zijn kansen zijn voorbij: Amerika, Afrika, België, Noord-Frankrijk, Indonesië. Zo mistroostig waren onze gedachten toen wij op zaterdagmorgen 2 juni met de winkels en badpaleizen van Knokke kennis maakten. Knokke, een steenworp ver van de Nederlandse grens. Het Frans is er niet van de lucht, niet van de muur, niet van het papier. Waarom zou je ook eigenlijk warm lopen voor onze taal? Waarmee bemoeien we ons eigenlijk? Gaat het ons wat aan, als de Vlaamse kust verfranst wordt? Waar halen wij het recht vandaan te zeggen dat het ene goed en het andere slecht is? Zouden we alles maar niet rustig laten betijen? Een tragische taal, dat Nederlands.
Wie, aldus twijfelend, de bodem zijner zwartgalligheid genaderd is, kan zich gelukkig prijzen als hij een Vlaming ontmoet. Wat drommel heeft die Duitser met die tragische taal te maken? Weg, met die grübelende gründlichkeitsfrons, dat germanisme op ons gezicht! Wij hebben in Knokke vele Vlamingen ontmoet, geen dwepers met een opgepoetst verleden, zwerend op Conscience en zijn romantische Leeuw, maar mensen met een sterk realiteitsbesef en een scherpe blik voor eigen zwakheid. De Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal in België had op 2 en 3 juni een ‘Taaldag aan de Kust’ georganiseerd. Met een acht man sterke (zwakke?) afvaardiging van Onze Taal waren wij twee dagen de gast van onze Belgische zustervereniging. ‘De gast zijn van iemand’, een doodgewone Nederlandse uitdrukking, geschikt voor het kopje thee en het biskwietje. Welk een stuk hartelijke verzorging ondervindt men als men de gast is in het zuiden! Zonder een zweem van opdringerigheid of opgeblazenheid stellen de Vlamingen je op je gemak. Het was een congres dat geen congres was. De ernstigste zaken en de ‘cultureelste’ vraagstukken waren omgeven door de goede dingen van de aarde waarop wij zo gaarne voorgeven te staan: een heerlijke maaltijd, opgeruimde muziek, een vrolijke dans. Watervallen van welsprekendheid zijn over onze hoofden gestort maar in een Nederlands dat door zijn mooiheid en verzorging het hart verwarmde. De gevreesde congrestoon - driemaal de keel schrapen aleer men meneer de voorzitter en de geachte vergadering de room zijner gedachten voorzet - was niet te horen.
De bijeenkomst was gewijd aan de methodiek van de V.B.O. De volledige beheersing en waardering van het Nederlands als verkeers- en cultuurtaal is het kernvraagstuk voor het Vlaamse België. De taalonmacht is de bron van àlle onmacht. Het klinkt misschien hard, maar taal is macht. Leraren uit Veurne en Kortrijk vertelden boeiend over de strijd in hun steden. Half-franse, dialectisch gekleurde, boekerige, ouderwetse woorden gaan door voor Nederlands. Rondom dit taalvraagstuk hangen zoveel kwesties van maat- | |||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||
schappelijke aard. De in dialect opgegroeide plattelander zal, eenmaal in de stad verzeild geraakt, zijn best doen wat Frans te leren, want dat doet hem in een hogere stand komen. Hij hóórt geen Nederlands waaraan hij zich kan optrekken. De winkelier wil het ‘nettere’ Frans: hij zou zijn gegoede klanten kunnen verliezen! Het Nederlands heeft in België nog niet die aantrekkelijkheid. De ontwikkelde Vlaming moet tot de Nederlandse verkeerstaal overgehaald worden en, het is een vreemde maar onvermijdelijke waarheid, de gegoede Vlaming. Tegen hen immers ziet de dialectspreker op. De V.B.O. moet behalve idealistisch ook praktisch zijn, moet aan vooraf bestudeerde, wel beraamde taalpolitiek doen. Als het volk nu eenmaal gevangen wil worden door het lokmiddel van de ‘hogere stand’, dan moet de taalpoliticus daarmede rekening houden. Taal is een maatschappelijk verschijnsel, een onderscheidingsmiddel voor maatschappelijke kringen. De priester, dokter, advocaat, rechter, onderwijzer, leraar, burgemeester, ambtenaar, verpleegster, kortom de beroepen met innig sociaal contact en prestige moeten het algemeen Nederlands gaan spreken. Als maar 10% rationeel overtuigd kan worden, dan moet men voorlopig tevreden zijn met die 10%. De rest, die ongevoelig is voor de idee, zal wel eens volgen om sociale, zelfs economische redenen. In de jonge gezinnen moet dit Nederlands ingevoerd worden. In de kleine steden en in de wijken van de grote steden moeten zij elkaar leren kennen: ze zullen dan elkaar kunnen steunen. Veel hulp wordt al geboden door het onderwijs en de radio. Nog meer echter zullen zij moeten helpen de soms onverklaarbare vooringenomenheid van de Vlamingen tegenover het ‘Hoognederlands’ weg te nemen. Er is bij de V.B.O. geen sprake van dweepzucht met alles van boven de Moerdijk, evenmin van minachting voor het dialect. De hele sociale, economische en culturele rang van de Belgische Nederlands-sprekenden staat op het spel. De vorige generatie heeft de strijd om de erkenning van onze taal gewonnen; de generatie van vandaag zal het pleit om de verzorgde verkeerstaal moeten winnen. Laat de massa maar spotten met het ‘Ollands’. De vorige generatie is ook uitgelachen. Maar waar is die algemeen verzorgde omgangstaal te vinden? In Amsterdam, Utrecht of Den Haag? Waar zijn de normen? Wat is goed, wat is slecht Nederlands? Hoe weerspiegelt zich de ziel van het noorden en die van het zuiden in de taal en in de werken, in die taal geschreven? Taalvastheid is bitter nodig. Elke grote geestelijke beweging heeft een ‘Mekka’. De geschoolde taalkundige glimlacht al te gemakkelijk over de onwetenschappelijke taalregelarij. De leek, de veel gesmade leek, die thuis en op zijn werk behoorlijk wil spreken en schrijven, komt met die glimlach uit de academische ijlte niet veel verder. Hij verlangt niet naar uitgebreide historische en fonetische commentaren: hij wil weten waar hij aan toe is en dat is zijn goed recht. De Nederlands-sprekende Belg, die in zijn omgeving niet de gewenste graad van taalzekerheid kan vinden, heeft die taalvastheid dringend nodig. Het plan is geopperd om een Taalcentrale te stichten voor Nederland en België. Vragen van praktische en principiële aard zouden door die centrale beantwoord kunnen worden. Denkt men er evenwel over na hoe dit koene plan te verwezenlijken is, dan dringt zich een reeks van vragen op. Welke lichamen bestaan er reeds op dit gebied en zullen zij medewerken? Welke bevoegdheden moet die centrale hebben? Wie zullen de leden zijn? Taalkundigen alléén? Of moet het merendeel gevormd worden door mensen uit de praktijk van bedrijf, handel, pers? Waar zal de zetel zijn? Hoe de verhouding Noord-Zuid? Moet het werk bezoldigd worden? Staatssubsidie? En als men op deze en ten minste nog tien andere vragen ten minste tien verschillende antwoorden gehad heeft, blijft de schuchtere vraag over: is zo'n centrale werkelijk nodig en heilzaam? Hoe het ook zij, de vergadering in Knokke heeft het plan naar een kleine studiegroep verwezen die haast zal maken om daarover concrete voorstellen te doen. Wij, in Noord-Nederland, staan wat huiverig tegenover ‘officiële dingen’. Wij laten vanouds veel over aan wat we noemen: het particulier initiatief, dat zo vele dringende zaken uitmuntend behartigt. ‘Initiatief’ hangt samen met ‘beginnen’. Zou een begin van een dergelijke centrale niet de moeite waard zijn? In taalzaken zijn wij allen particulieren..
Taalfierheid, een woord dat we in Knokke dikwijls gehoord hebben; een eigenschap die we bij onze gastheren voortdurend aangetroffen hebben. Geen verlegen schaamte van ‘something between’ of ‘so etwas wie’. Ook geen donderende dreun op de holle borst van ‘de mooiste taal ter wereld’. Alleen dit: Nederlands is de taal die we van onze ouders geleerd hebben, die we thuis spreken en die we om geen enkele reden behoeven in te ruilen voor een andere. Wij, uit het Noorden, hebben van deze taalfierheid veel te leren. Te zeer verkeren wij, tegenover de taaltoestand in België, in de angst van ‘bemoei je er maar niet mee.. brand je vingers niet aan de ruzies van je buren.’ Als we dan van jongsaf aan geleerd hebben door de gordijntjes te gluren, laten we dan in dit geval onze ramen wijd opensmijten en trachten te helpen om een jarenlang, venijnig geschil op te lossen. Die oplossing ligt, bij onze buren, in de verspreiding van het algemene Nederlands. Kunnen wij meer doen dan af en toe naar een zuidelijke taaldag gaan en ons daar naar geest en lichaam laven? Ja. Wij moeten van de volgende punten goed doordrongen zijn en er ons, als de omstandigheden dat vragen, naar gedragen.
Zegt het voort in Uw omgeving! Dat was de les van Knokke voor ons achten. |
|