vooruit zou kunnen. Andere redacteuren zijn hem opgevolgd; zij gingen hun eigen weg, maar altijd in het eerbiedige besef dat de idealen van Smit bewaard moesten blijven.
◦
Moet een vijfentwintig-jarig jubileum niet echt ‘gevierd’ worden? Bloemen, feestelijke ontvangst, persconferentie, feestvergadering? Het Bestuur heeft gemeend dit niet te moeten doen na onze in alle opzichten geslaagde Taaldag van een half jaar geleden. Toch willen wij U in dit nummer iets van de sfeer van vijfentwintig jaar Onze Taal bieden. Daartoe hebben wij een keuze gedaan uit oude artikelen, in O.T. verschenen, van de hand van onze vroegere Raad en van de heer Smit. Nu wij ze zelf herlezen hebben, begrijpen wij de opmerking van een ouder lid dat ons onlangs op een jaarvergadering vroeg om ‘weer van die felle stukken tegen Duitse woorden’. Dit nummer echter mag niet alleen herdenken. Wij moeten vooruit. Wij zijn daarom verheugd van twee leden van onze tegenwoordige Raad een bijdrage te kunnen aanbieden. De ene van Dr. Kruyskamp, die ons de betekenis van een woordenboek schetst, en de andere van Prof. dr. Michels, die ons op het spoor brengt van een germanisme... in de uitspraak.
◦
De namen boven het eerste nummer, maart 1932, zijn grotendeels andere dan die welke nu in de kop van het orgaan staan. De heren Duyvis, Smits en Wehrens zijn van het bestuur nog de enige werkers van het eerste uur. Elout, Drion en Henri Polak zijn gestorven. Van de eerste Raad leeft alleen nog Prof. Wille. Zijn markante, onverzettelijke artikelen zijn in de eerste nummers dikwijls te lezen. Hij kon, wegens familieomstandigheden, aan dit herdenkingsnummer niet medewerken, hoe graag hij ook wilde. Wij hebben hem in dit bijzondere nummer toch willen eren door een tweetal kenmerkende artikelen uit vroegere jaren nog eens op te nemen.
◦
Wij behoeven, nog zo kort na de Taaldag, niet uitvoerig uit te weiden over de grondbeginselen van ons werk. Na een kwart eeuw is uit het groepje van enkele tientallen een lezerskring van zesduizend gegroeid. Het is te begrijpen dat het doel van 1931 ‘germanismen bestrijden’ niet meer het enige doel is gebleven. Wij willen onze taal als nationaal bezit zo zuiver mogelijk bewaren; daarnaast willen wij onze taal als menselijk communicatiemiddel zo goed mogelijk gebruiken. Bij de ontmoedigende ervaring van veel taalverwaarlozing, waar men recht had de grootste zorg te verwachten, is het een bemoediging te weten dat er velen, midden in het dagelijkse leven van hun bedrijf en beroep, streven naar een diepere kennis van hun moedertaal en zodoende haar beter leren gebruiken en waarderen.