Laten we elkaar goed begrijpen
Het eerste kwartier van de ‘verplichte visite’ is het gemakkelijkst. Er is altijd een onderwerp van gesprek: het weer. Gisteren was het er, vandaag is het er, morgen zal het er zijn. We stellen na kort overleg vast dat het koud was, is en zal blijven en spreken als ons gemeenschappelijk oordeel uit dat dit feit vervelend was, is en zal blijven. De volgende kwartieren gaan misschien moeilijker, maar met wat goede wil is men zo aan het negende en tiende kwartiertje toe, die we onder het genot van een hartige hap en een ferme slok kunnen besteden aan een paar eenvoudige grappen. Dan is de avond voorbij. Het echtpaar A vindt het echtpaar B aardige mensen en het echtpaar B vindt hetzelfde van echtpaar A. Dat is het grote winstpunt van de avond. Een mens kan het nu eenmaal niet altijd over Einstein en Sartre hebben.
De communicatielijnen tussen de mensen worden opengehouden door de taal. We moeten, of we willen of niet, met elkaar door deze wereld heen: laten we dan vriendelijk tegen elkaar praten, desnoods over niets of over bijna niets, als we maar van tijd tot tijd een sein met de taal geven dat we elkaars aanwezigheid op de een of andere manier op prijs stellen. Komt een collega na een paar dagen griep weer terug op het werk, dan hoort hij vier, vijf keer de absurde vraag tot hem gericht: Zo, ben je weer beter? Staan we langs de weg met zo'n lekke band dat onze wagen er scheef van wegzakt, dan komt de wegenwacht met de belangstellende vraag: Zo, hebt U een lekke band? Niemand, of het moet een vervaarlijke kribbebijter zijn, zal de medelevende vragensteller afsnauwen met een ‘ja, sufferd, dat zie je toch!’
De lijnen kunnen ook geblokkeerd worden. Daar is met het weer niet veel kans op. Daarom kiezen we het ook als eerste onderwerp op de visite. We omzeilen met groot beleid alle onderwerpen waarvan we ergens vaag in ons binnenste vermoeden dat de ander er anders over denkt: kiesrecht, beroepssport, salarisnivellering, belastingpolitiek, kunst, opvoeding enz., of we geven ter wille van de vrede van het eerste bezoek de ander met zijn andere mening maar gelijk met een paar nietszeggende zinnen. Voor een goed gesprek over dergelijke netelige onderwerpen moet men, behalve over deskundigheid in de betwistbare zaken, over een grote taalvaardigheid beschikken. Vallen alle remmen weg, zelfs die van de maatschappelijke beleefdheid, dan komt het gesprek al ras op de stand van welles-nietes. Men kan, zover gekomen, dan beter zijn hoed van de kapstok nemen en weggaan, wil men niet ten tweeden male de weersgesteldheid tot onderwerp van gesprek kiezen.
Het is geen wonder dat in tijden van spanningen en problemen waarbij vrijwel de gehele mensheid betrokken is, gesprekken ‘op hoog niveau’ aan de orde van de dag zijn. Tegenstanders op politiek gebied, in het sociale vlak, op godsdienstig terrein proberen ‘aan de ronde tafel’ elkaar beter te begrijpen. Niet voor niets is een woord als ‘benaderen’ een typisch modewoord geworden. Men wil inderdaad elkaar nader komen. De toeschouwers lezen in hun krant de resultaten: wat A teleurstellend noemt, is voor B hoopgevend, voor C gematigd bevredigend en voor D een geweldige mislukking. We worden met woorden bestookt. Men kan zich afvragen wat deze moeilijkheden met onze taal, ja met de taal in het algemeen te maken hebben. Het antwoord is: zeer veel. De taal is het middel van de communicatie. Het gesprek is arbeid met de taal. Daarom is het niet zo vreemd dat juist in de laatste tijd de taalwetenschap zich intensief bezighoudt met de studie van de taal als gespreksmiddel. Zo is er in Duitsland een instituut voor toegepaste taalwetenschap; in Amerika verschijnt een uitgebreid wetenschappelijk tijdschrift dat zich voor een groot gedeelte aan deze studie wijdt. Onder ‘semantics’ verstaan de Amerikanen de studie van de menselijke samenwerking door het mechanisme van de taal als communicatiemiddel. In ons land heerst een nogal verbreide mening dat taalkundigen wel diepe onderzoekingen verrichten naar de historie van de taal, maar dat zij voor de praktijk van het dagelijkse leven, op een paar regeltjes over korte ei en