Onze Taal. Jaargang 24
(1955)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
[Nummer 12] | |
Wie B zegt, moet A zeggenDelft, de stad van de grachten, oude gevels en rijzige torens. Mevr. Bosboom-Toussaint schreef erover in haar statige negentiende-eeuws. Dirk Coster en Aart van der Leeuw, beiden daar geboren, bezongen het in lyrische volzinnen. Marsman trachtte de schoonheid ervan in woordflitsen op te vangen: zacht verdronken donker-groene dood in de gracht verzonken.. Er is nog een ander Delft, grotendeels buiten de grachten: dat is het Delft van de ingenieurs. Een stad op zichzelf van meer dan zesduizend mensen: hoogleraren, assistenten, studenten en technisch personeel. De jonge mensen van de B-afdeling der middelbare school maken hun jarenlange, inspannende tocht door collegezalen, laboratoria, instituten en bibliotheken om hun ingenieursdiploma te kunnen behalen. De ingenieurs van Delft zwermen dan uit naar talloze, telkens verschillend geaarde leidinggevende posten in ons land. Zij staan midden in het moderne leven. Door hun kwaliteiten moeten zij het respect afdwingen van hun ondergeschikten en hun meerderen. De pen is voor de ingenieur een even belangrijk gereedschap als het potlood. Met dat potlood ontwerpt hij, tekent hij, maakt hij zijn berekeningen; met de pen stelt hij zijn rapporten en verslagen samen. Hij moet daarom niet alleen zijn vak maar ook zijn taal beheersen. Zijn gedachten, plannen, ideeën blijven onontwikkeld, als ze niet of zeer slecht tot uitdrukking zijn gebracht. Hij staat in een bedrijf zowel tussen de afnemer en de leverancier als tussen de werknemer en de werkgever. Mocht hij, toen hij de middelbare school verliet, blij geweest zijn ‘eindelijk van die talen af te zijn’, na zijn academische opleiding zal hij pas beseffen, hoe hij nooit buiten die talen kan en zeker niet als ingenieur. De wereld heeft door de verbreiding en de verdieping van de technische wetenschap een ander aanzien gekregen. In ons oude Europa is in vele kringen de gedachte gemeengoed, dat uit de taalwetenschap niets nuttigs voor de techniek kan voortkomen en omgekeerd. Op de scholen reeds is een splitsing: de A- en de B-afdeling. De A-man ziet in minachtend leedvermaak zijn B-broeders zwoegen over de sommen, de B-man vindt die opwinding over gedichten en taalvormen maar hoogst onzakelijk. Deze splitsing - al te licht aanvaard als onvermijdelijk - blijft min of meer van invloed in latere jaren ook. Zwartkijkers zien er een dreigend onheil in voor de beschaving, zij zien cultuur en civilisatie steeds verder van elkaar verwijderd raken. Alsof het openleggen van de geheimen der natuur niet tot de cultuur zou behoren!
A moet, in volslagen onkunde, zwijgen over het vakgebied van B. Ergens echter komen ze bij elkaar: dat is in de taal, beider gemeenschappelijk communicatiemiddel. Daar stelt A, die de formules niet kan begrijpen maar de taal wel kan lezen, met onverholen plezier en in onwaardige veralgemening vast: die ingenieurs mogen dan knap zijn, ze praten krom en ze schrijven slecht. Daar gaat zijn rode potlood in een eerbiedige boog om de formule heen en zet de zoveelste grimmige haal onder de zoveelste technische taalzonde: ONZE TAAL | |
[pagina 48]
| |
persdraad, meetbereik, bedrijfszeker, staalhouder, drosselen, Bourdonse buis, kritische diepte, blauwzwarte ontwikkelaar, rastersteeg, vertikaalcamera, labourturnover, zandklinkersheet, titer stellen, destilleerblaas, inbouw, reinwater, volumebestendig, nevenproduct, 10%-ig zuur, corrosiebestendig, apparatuur, spitsbelasting, gasgevuld. Om met Paaltjes te spreken: hij aarzelt niet, ten minste niet heel lang, en verbetert het in: pakdraad, meetgebied, betrouwbaar, beitelhouder, smoren, buis van Bourdon, grensdiepte, blauw-zwartontwikkelaar, rasterkam, verticale camera, verloop, zand-slakkenasfalt, titer bepalen, destilleerketel, binnenwerk, zuiver water, vormhoudend, bijproduct, tienprocentszuur, corrosievast, uitrusting, topbelasting, met gas gevuld. Dan trekt hij grote slangen door de zinnen heen, verbetert er één en geeft het verder op wat het monteren der buis betreft, daarbij moet bijzonder op de dikte daarvan gelet worden □ op de hoogte van het gebruik van milligramaequivalenten bij de berekening van volumetrisch werk □ men leest nooit af met een druppel aan de opening □ door meerderen wordt aangenomen □ er vond een ijking door hem plaats □ door het uitweiden over dit probleem kan het gevaar geschapen worden dat wat het probleem aan gemakkelijks biedt, hierdoor wordt overzien.. Hij vindt een lintwurm van een zin en zet, in plaats van komma's in de tekst, grijnzend een uitroepteken aan de kantlijn. In deze hydrodynamische inloop wordt dan naast bedoelde langsstroming ook dwarsstroming gevonden wat eenvoudig in te zien is wanneer we bedenken dat de snelheid in het centrum van de buis verhoogd is wat niet anders mogelijk is dan dat er vanuit de randgebieden van de stroming bij de wand vloeistof is aangevoerd wat dus massatransport loodrecht op de stromingsrichting geeft en hierdoor dus de warmte-overdracht verbeterd. Dat de laatste d een t had moeten zijn, ziet zelfs de nakijker niet, laat staan de maker. Inderdaad, het is helemaal niet moeilijk in technische litteratuur kromme taal te vinden. Men kan er mee een stijlboekje maken met voorbeelden hoe het niet moet: germanisme, lijdende vorm, omslachtigheid, constructiefouten. Maar, beste A-man, bij welk beroep zou men dit niet kunnen doen? Is er niet aan de litteraire faculteit van een onzer universiteiten, uit bittere noodzaak, een leerstoel voor taalbeheersing ingesteld? Zijn er geen romans, zelfs bekroonde romans waarin kromme taal voorkomt? Het eert de ingenieurs, dat zij zelf erkennen moeilijk met de taal overweg te kunnen: de klachten over het taalgebruik in de techniek komen zeker niet in de laatste plaats van de technici. Voor de oorlog zette het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, ontevreden geworden door de gerechtvaardigde klachten, een forse organisatie op: een autonome Centrale Taalcommissie voor de Techniek. Deze trad als besturend orgaan op en droeg de uitvoering van de technische taalzuivering en taalvorming op aan commissies van deskundigen die de speciale onderdelen der techniek gingen bewerken. Zoals Prof. Krul op ons Congres in oktober uiteenzette, hebben 200 specialisten jarenlang met geestdrift gewerkt aan hun taak. Het resultaat is nu onlangs officieel aan het Instituut overhandigd: een algemene woordenlijst en een kleine vijftig boekjes, elk een apart deel der technische wetenschap bestrijkend. Het werk moet nu aan de man.Ga naar voetnoot1) Al stellen vele fabrieken het gebruik van de boekjes voor hun personeel verplicht, toch ontmoet men nog telkens technici die zelfs van het bestaan der CTT niets gehoord hebben. Met regeringssteun wordt nu een verzamelwoordenboek van deze kleine boekjes gemaakt. Ons Genootschap, dat ook in de samenstelling van de CTT vertegenwoordigd was, zal zijn best doen via ons maandblad aan het werk grotere bekendheid te geven. Als men zich niet houdt aan de aanbevelingen van de CTT en daar zelfs niet van op de hoogte is, moet dit grootse taalwerk, dat reeds in de internationale vakpers geprezen werd, als vruchteloos beschouwd worden.
Met het einde van het werk der CTT is de rust in de ingenieurswereld niet teruggekeerd. Hoe zou in deze zo dynamische wetenschap ooit rust komen! De CTT zuiverde het woordgebruik, normaliseerde het, maar een taal is geen aaneenrijgsel van woorden. Ze wordt opgebouwd in zinnen en zinsgedeeltes, ze is onderworpen aan een stelsel van regels die dwingend voorschrijven maar niet zonder onderhevig te zijn aan verandering, verjonging en veroudering. Met de blauwe taalboekjes alléén komt men er niet. Er blijft een taalvraagstuk in de techniek bestaan. Taalbeheersing is een noodzaak voor de technicus, een essentieel deel in de opleiding tot ingenieur: wie B zegt, mag A niet vergeten. Bij de voorbereiding van de nieuwe TH is met dit essentiële deel rekening gehouden, maar ook Delft heeft, het geklaag van weters, niet-weters en betweters beu, een prachtig initiatief genomen. De Senaat heeft een commissie ingesteld ter bevordering van een goed taalgebruik. Deze commissie heeft met grote voortvarendheid plannen ontworpen. Al worden deze plannen in bescheiden stilte binnen de muren der TH tot uitvoer gebracht, het werk verdient de belangstelling van allen die streven naar een grotere taalbeschaving van ons volk. De studenten moet een scherp taalbewustzijn bijgebracht worden. De docenten zijn ervan doordrongen, dat zij mensen moeten helpen die nog betere ingenieurs zouden worden, als ze hun taal beter zouden beheersen. In Delft echter zijn theorie en praktijk onverbrekelijk verbonden: daarom is aan de TH een neerlandicus aangesteld die zich uitsluitend bezighoudt met de praktijk van het technische taalgebruik. Al staat deze A-eenling te midden van een duizendkoppige B-menigte, het begin is er!
Na alle hoon nu alle hulde aan Delft. De ingenieurs zagen al eerder in dat klagen niet helpt. Bij zuchten en rode strepen zetten laten zij het niet: een poging ter verbetering wordt daarnaast gedaan. Niemand verwacht, dat het morgen met de Delftse taal in orde zal zijn, zelfs niet overmorgen, maar niemand kan meer zeggen, dat de technici niet het belang van een juist taalgebruik inzien. De krantenwereld, de radio, de reclame en nog vele | |
[pagina 49]
| |
andere instellingen mogen een voorbeeld nemen aan Delft, dat van zich zelf, zonder verontschuldiging, erkende ‘dat het zo niet langer ging’. Als Onze Taal met de luide bekendmaking van dit stille Delftse werk zal kunnen bereiken, dat andere groepen in ons land eveneens een positieve bijdrage gaan leveren tot beter taalgebruik, dan zal ons Genootschap zijn eerste kwart eeuw met de schoonste vrucht beloond achten. |
|