Onze Taal. Jaargang 24(1955)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] [Nummer 5] Na de bevrijding I Schoon en stralend is, gelijk toen, het voorjaar, Koud des morgens, maar als de dagen verder Opengaan, is de eeuwige lucht een wonder Voor de geredden. In 't doorzichtig waas over al de brake Landen ploegen weder de trage paarden Als altijd, wijl nog de nabije verten Dreunen van oorlog. Dit beleefd te hebben, dit heellijfs uit te Mogen spreken, ieder ontwaken weer te Weten: heen is, en nu voorgoed, de welhaast Duldlooze knechtschap - Waard is het, vijf jaren gesmacht te hebben, Nu opstandig, dan weer gelaten, en niet Eén van de ongeborenen zal de vrijheid Ooit zoo beseffen. II Regelmaat der keerende getijden! Wat is 't hart, dat het ooit heeft gevreesd, Schoon het wist, dat lente 't kwam bevrijden, Stralend als zij altijd is geweest. Alomtegenwoordig, onverstoorbaar Is het leven, dat den dood ontbloeit, En de kleinste klacht schijnt nauwlijks oorbaar, Waar de rogge om de ruïnes groeit. J.C. Bloem (Uit: J.C. Bloem: Verzamelde Gedichten. Uitg. A.A.M. Stols, 's-Gravenhage 1947.) Vorige Volgende