Het einde van de brief
‘Tussen Mijne Heren en Hoogachtend’ heette ons artikel van december 1954 over de zakelijke briefwisseling. Over dat ‘Hoogachtend’ bereikten ons enige vragen. Wanneer met een kleine en wanneer met een grote letter? Wij gebruiken voor onszelf de volgende regel. Indien ‘hoogachtend’ opgenomen wordt in de laatste zin van de brief, dan een kleine letter. Dus vooral in de, wat versleten, zinsnede: Inmiddels verblijven wij, (één regel zakken) hoogachtend. Indien ‘hoogachtend’ niet bij de laatste zin thuis hoort, dan een hoofdletter. Dus: Wij danken U bij voorbaat. (één regel zakken) Hoogachtend. Hetzelfde geldt voor ‘met hoogachting’. Bezwaar maken wij tegen een einde als ‘U bij voorbaat dankend, hoogachtend’. De laatste briefzin daarin zweeft in de lucht. De tekst van de brief moet niet met een tegenwoordig deelwoord eindigen, maar met een volledige zin.
Anderen vragen ons naar een regel voor de keuze tussen ‘de meeste h.’, ‘oprechte h.’ enz. Deze vraag nu moet naar de afdeling onbeantwoordbaar verwezen worden. Alles hangt af van de verhouding tussen schrijver en ontvanger. Wij begrijpen de moeilijkheid wel. Er zijn gevallen, waarin ‘hoogachtend’ te stijf en ‘met vriendelijke groeten’ te vertrouwelijk is. De ‘beleefde groeten’ vinden wij dwaas. Waarom niet beide: ‘met vriendelijke groeten, hoogachtend’? Of ‘geheel de Uwe’, ‘steeds gaarne Uw..’? Let wel: wij schrijven wij vinden dit en niet dit is. Indien wij al enige bevoegdheid tot voorschrijven zouden bezitten, ligt deze zaak daar in ieder geval buiten. Er is niemand geweest, die, gelijk wijzelf, gebukt gaat onder het probleem, waarom men in een brief schrijft ‘Mijne Heren, wij delen U mede enz.’ en niet het toch bij ‘wij’ behorende ‘Onze Heren’! Ziedaar, nu onze zorgen.