Hoe zit dat nu met die spelling?
Vraag: Die woorden met t in plaats van th en met r in plaats van rh doen mij kaal aan. Waar blijft onze klassieke vorming? Wij zijn met deze spelling op de verkeerde weg. Is er niets meer aan te doen?
Antwoord: De t komt lang niet overal in plaats van de th; om opvoedkundige redenen zouden we willen verzuchten: helaas, want de regel maakt de fout mogelijk. Dat ‘kale’ is een kwestie van wennen. Is ‘lachen’ en ‘blauw’ in plaats van ‘lagchen’ en ‘blaauw’ ook kaal? Van de rh-woorden zijn er maar een paar werkelijk taalbezit van het volk: reumatiek, ritme, rabarber, rododendron, retorisch, diarree, catarre. Bent U zó klassiek, dat U ook nog kaalheid in ryparografie, riknosis, reotoom enz. ziet? Weet U zeker, dat ryacoliet niet met een rh moet? Bestudeert U eens de spelling van het Italiaans: teologia, tesoro, teatro... Er is, naar we vermoeden, niets meer aan te doen.
Vraag: Hoe breek ik af: exemplaar en mayonaise?
Antwoord: Tussen twee klinkers wordt voor en na x niet afgebroken, dus: exem-plaar. De y (uitspraak j) gaat naar het voorafgaande deel, dus may-o-nai-se. Er blijven altijd twijfels over het afbreken van vreemde woorden. Wij hopen er eens een artikeltje aan te wijden.
Vraag: Wat een waanzin met die tussenklanken! Hoe moet nu miere(n)hoop, pruime(n)taart, leeuwe(n)moed, tande(n)stoker?
Antwoord: Geen waanzin maar eenvoud en een beetje verstand kunnen U helpen. Wie er heus niet uitkomt, schrijve altijd een -e-. De regel is: alléén -en- als er noodzakelijk sprake is van een meervoud van het eerste lid of als het eerste lid een persoonsnaam (niet voor bepaalde vrouwen!) is. Dus: mierenhoop (één beest maakt zo'n hoop niet), miereëi (één ei, één legster), mierezuur (behoeft niet door vele mieren tegelijk te worden afgescheiden, m.a.w. zuur van een mier), miereneter (laten we aannemen, dat het tandeloze dier ze in het meervoud eet). Zo ook: pruimepit (één pit in één pruim), pruimentaart (niet zo krenterig met die pruimen), pruimemondje (een mondje dat één pruimpje gelijkt); neen, met pruimtabak is er niets aan de hand. Nu de leeuw: wij kennen eigenlijk alleen maar één, die beslist de meervoudige -en- moet hebben: leeuwentemmer. Of het moest zijn, dat in Uw buurt het beroep van leeuwenfokker en leeuwenscheerder bloeit. De n-loze vorm in de leeuw-samenstellingen heeft het leeuweaandeel (ai, wat een gekke spelling!). U borstelt wel de tanden in het meervoud met de tandenborstel, maar U stookt maar één tand tegelijk met de tandestoker.
Vraag: Zijn alle woorden op -st vrouwelijk?
Antwoord: Pas op: alle abstracte woorden op -st na de stam zijn zij-woorden, behalve dienst. Dus: gun-st, kun-st, win-st. Bij de woorden met achtervoegsels blijft de moeilijkheid bestaan, dat ze tussen concreet en abstract kunnen wankelen. Denk aan ‘zitting’ (bijeenkomst) en ‘zitting’ (van stoel), aan ‘fotografie’ (de techniek) en ‘fotografie’ (het kiekje). De vrijheid blijft dan om, als de opvatting als concreet de enig mogelijke is, het woord mannelijk te nemen. Alleen voor ‘mensen, die op het kompas van hun ontwikkeld stijl- en taalgevoel kunnen varen’. Bij onzekerheid moet men ‘voor het traditionele beslissen.’
Vraag: In april had U het over een mannelijke wijfjesolifant. Is dat nog zo?
Antwoord: Ja. Diernamen die uitsluitend het vrouwelijke dier aanduiden zijn vrouwelijk, dus: koe, merrie, teef. Neen, nu geen raadsels verzinnen van de zonderling, die zijn teef Cesar noemt en hem/haar zijn/haar eten brengt. Samenstellingen als wijfjesolifant, moervos krijgen echter dezelfde aanduiding als het tweede lid. De wijfjesolifant blijft mannelijk en de mannetjesmuis mag ook vrouwelijk zijn maar de mannetjesarend niet. Waarom? De muis was voorheen altijd vrouwelijk op papier en mannelijk in de mond, dus nu v. (m.). Maar vanwaar opeens die drang om opstellen te gaan schrijven over wijfjesolifanten en mannetjesmuizen?
Vraag: Alles goed en wel, maar nu hebben we wéér regels voor die geslachten. Kunt U mij, Noordnederlander, niet een huisregeltje geven in plaats van heel die m. en v. en v.(m.) en m-v-geschiedenis?
Antwoord: Aannemende, dat U met ‘het’-woorden geen moeite hebt, geven we U voor de ‘de’-woorden de volgende raad: altijd ‘hij’ als het niet zeker ‘zij’ is. Zeker ‘zij’ bij vrouwelijke personen (deed U allang), namen voor vrouwelijk dieren (deed en doet U misschien allang) en abstracte woorden met achtervoegsels (-heid enz.) Een ietwat uitgebreider regeltje is ook mogelijk, maar dan moet U de kleine veertig woorden van ‘deugd’ tot ‘zucht’ uit Uw hoofd leren.
Vraag: Ik heb de woordenlijst gekocht. Vijf gulden vijftig! Op pag XXX vind ik, dat de n in staande uitdrukkingen geschreven moet worden, als die in de uitspraak van beschaafd sprekenden wordt gehoord. Op pag. 1 vind ik ‘in beperkten getale’. Hier laat ik de n niet horen: Spreek ik nu onbeschaafd?
Antwoord: Een pijnlijke kwestie. Wij zeggen altijd ‘in grote getale’, maar onze brave schoolmeester heeft ons sedert ons tiende levensjaar ‘in groten getale’ in de vingers gebrand. Wij troosten ons met de gedachte, dat ‘getale’ er zo naamvals-achtig uitziet, dat de -n er vóór onmisbaar is.
Vraag: Het is me duidelijk geworden, dat ik voortaan, over de tafel sprekende, nu echt mag zeggen: hij heeft poten. Maar mag ik blijven zeggen: de poten der tafel? Of brengt mijn ‘hij’ nu ‘de poten des tafels’ mee?
Antwoord: Neen. ‘Der’ alleen in het enkelvoud bij woorden die we met ‘zij’ aanduiden. Het loopt echter niet zo'n vaart. U zegt waarschijnlijk nooit ‘der tafel’ maar wel ‘van de tafel’. ‘Des’ alleen in uitdrukkingen of plechtige stijl.
Vraag: Gelooft U, dat alle moeilijkheden met de geslachten verdwenen zijn?
Antwoord: Neen. Stijl is geen spelling.