| |
| |
| |
[Nummer 9]
| |
De nieuwe spelling
‘Wat is er nu allemaal eigenlijk veranderd? Is tegenwoordig alles mannelijk? Kunnen we alle vreemde woorden op zijn Nederlands spellen?’ Op dergelijke vragen hebben we de laatste dagen talloze malen antwoord moeten geven. Het liefst zouden we hebben gezegd: er is ‘eigenlijk’ helemaal niet veel veranderd, maar dan zou niemand ons geloofd hebben. Immers, journalisten van allerlei dagbladen hebben zich gretig en in allerijl op de tekst van de nieuwe woordenlijst gestort en den volke in grappige en quasi-grappige stukjes uiteengezet, welk een ramp de Nederlandse cultuur is overkomen. Het was te verwachten. Als van de bijna 170 woorden die beginnen met ex-, er een stuk of vier ook geschreven mogen worden met eks- en daarbij uitdrukkelijk de spelling met ex- wordt aanbevolen, moeten volgens de stukjesschrijvers alle woorden met ex- voortaan met eks- geschreven worden...
Bestudeert men rustig de woordenlijst en, vooral, is men goed op de hoogte van de motieven, die de commissie tot haar besluiten hebben geleid, d.w.z. weet men iets meer af van de tegenwoordige toestand van het gewone, beschaafde Nederlands dan de mensen die menen, dat alleen wat zij vroeger geleerd hebben en wat zij nu nog (met of zonder fouten) in practijk brengen, de enige norm is voor het Nederlands, dan zal men werkelijk tot de conclusie kunnen komen: er is niet zo heel veel veranderd!
De voornaamwoordelijke aanduiding in de schrijftaal was in Noord-Nederland totaal anders dan in de beschaafde omgangstaal: in April hebben wij in O.T. het probleem behandeld. Welnu, de commissie heeft een nieuwe toestand geschapen, die, ondanks een zekere onoverkomelijke gekunsteldheid, dichter bij de waarheid van het levende Nederlands ligt dan de oude toestand. Alle onzekerheden bij de spelling van bastaardwoorden zijn wel niet opgeruimd - ja, zeggen de tegenstanders, er zijn er zelfs bij gekomen! - maar de beginselen zijn zuiver en goed doordacht.
Als een grote teleurstelling zullen velen voelen, dat er zoveel ‘mag’ en zo weinig ‘moet’; een teleurstelling die des te groter is, daar de commissie zelf beweert, dat de ‘gewone mensen’, de ‘eenvoudigen’ een regel en een norm nodig hebben. Niet alleen de ‘eenvoudigen’, zouden wij er aan willen toevoegen. Deze teleurstelling delen wij ook. Hoe vaak is aan O.T. niet een klinkklare regel gevraagd en hoe vaak was de ‘ontwikkelde’ niet ontgoocheld, als hem gezegd moest worden: het mag zus en het mag zo.. Wij begrijpen echter de geweldige moeilijkheid, waarvoor de commissie gesteld was: aan de ene kant Nederland en zijn ‘chaotische’ voornaamwoorden en geslachten, zijn traditioneel on-nederlandse spelling van vreemde woorden, aan de andere kant België met zijn gevoel voor de woordgeslachten, zijn traditioneel on-franse spelling van de indringers. Het Nederlands moge een eenheid in verscheidenheid zijn, het Standaard-Nederlands moet toch één zijn. Wij weten, hoe hard in België gezwoegd wordt aan de verbreiding van het Standaard-Nederlands. De voorkeur, die de commissie zo veelvuldig toont voor de traditioneel Noord-Nederlandse spelling, is een aanwijzing er voor, dat wij het naast elkaar leven van twee vormen, twee mogelijkheden als een wellicht onaangename, maar daarom nog niet hinderlijke overgangstoestand dienen te beschouwen. Van harte hopen wij, dat degenen die verantwoordelijk zijn voor de taalopvoeding van de jeugd niet de raadgevingen van de commissie op hun kop zullen zetten en er een mengelmoesje van zullen maken. Wanneer men eerlijk zijn natuurlijke taalgevoel raadpleegt, kan er geen verwarring ontstaan. Kwaadwilligen kunnen de regeling zeker saboteren, zelfs met de hand op de woordenlijst en een glimlach op het gelaat: ‘zo màg het toch ook geschreven worden?’
Van spelling- of van taalgewoonten veranderen gaat bij bewust levende mensen nooit zo klakkeloos. Het spellingbeeld, de schrijfgewoonte kunnen ons lief zijn. Het is onzinnig iemand, die van zijn taal houdt, de vraag voor te houden: ‘Wat kan dat nu schelen, hoe je het spelt? Het woord blijft toch hetzelfde? Wat geeft het nu, of je daarvoor hij of zij zegt? Het ding wordt daardoor toch niet anders?’ Een taal is meer dan een mechanische manier-van-doen. In het belang van onze Nederlands-sprekende stam echter moet de enkeling een offer kunnen brengen. Niemand mag blijven mokken om het verlies van een rh, van een vrouwelijk woord. Wij moeten loyale onderdanen zijn, ook in zaken van taal. Wie de noodzaak van veranderingen niet inziet - wij hebben voor zijn mening eerbied! - moet zich nu toch bij de besluiten trachten neer te leggen. O.T. is verdraagzaam geweest in spellingzaken. Wij zullen het blijven.
In dit nummer geven wij een beknopt overzicht van de veranderingen. Onmogelijk kunnen we daarbij volledig zijn. Vragen zullen er blijven, ook al koopt U de woordenlijst zelf, wat we U trouwens aanraden.
Tenslotte: een woord van oprechte dank aan de commissie. Kritiek zal haar niet gespaard blijven. Bijtende en onverdiende woorden van ondeskundigen, harde en gerechtvaardigde verwijten van taalgeleerden. Wellicht zal een latere generatie een rustiger oordeel uitspreken over haar werk dan wij, kortzichtige mensen, wier blik niet ver in de toekomst reikt. Het is voor ons een grote genoegdoening te weten, dat aan het ondankbare maar schone werk van de voltooiing der nieuwe spelling, zoals die in 1947 met kracht van wet is afgekondigd, ook goede en getrouwe vrienden van Onze Taal, zowel uit Nederland als uit België, hebben medegewerkt.
| |
| |
| |
Geslacht en voornaamwoordelijke aanduiding
Het teken ‘m.’ achter een zelfst. nmw. geeft aan, dat het een woord is met het lidwoord de en de aanduiding hij. Het teken ‘o.’ stempelt een zelfst. nmw. tot een woord met het lidwoord het. Het teken ‘v.’ geeft een zelfst. nmw. met de aan met de aanduiding zij. Het teken ‘v. (m.)’ geeft aan, dat het woord met zij, maar ook met hij mag worden aangeduid. De m.- woorden geven in het algemeen weinig moeilijkheden. Het spreekt ook vanzelf, dat alle woorden met het lidwoord het o.-woorden zijn.
a) v.(m.)-woorden.
1. | Voorwerpsnamen in de ruimste zin, namen van lichaamsdelen, namen van bomen, planten, bloemen, vruchten, algemene aardrijkskundige namen, aardrijkskundige eigennamen, namen van hemellichamen. ‘Het aantal substantieven dat onder deze rubriek valt, is zeer groot. Voor een groot deel van de zelfst. nmw. is dus vrijheid gelaten in geschrifte het mondeling taalgebruik te volgen.’
Al deze woorden kunnen dus nu worden aangeduid met hij, maar mogen ook met zij worden aangeduid, gelijk dit bij vele woorden van deze groep door De Vries en Te Winkel was voorgeschreven en gelijk dit Zuidnederlanders nog veelal doen. Het komt ons voor, dat de commissie voor Noord-Nederland hierbij meer het natuurlijke taalgebruik aanbeveelt, dus de hij-aanduiding. |
2. | Niet formeel (d.w.z. door een uitgang, werkwoordstam e.d.) gekenmerkte verzamelwoorden en abstracte woorden. De voornaamste zijn: deugd, drift, eer, faam, haast, hoop, hulp, jeugd, Kerk, keus, kracht, leer, macht, min, moraal, pers, pijn, praal, praktijk, rede, rust, school, Schrift, schuld, spraak, straf, taal, teelt, trouw, tweespalt, vlijt, vrees, wet, wijs, wraak, ziel, zorg, zucht en enige latijns-griekse wetenschappelijke termen als fauna, flora; ook algebra.
Ofschoon deze woorden ook met ‘hij’ mogen worden aangeduid, wordt uitdrukkelijk aanbevolen ze met zij aan te duiden.
Opm. De zelfst. nmw. die de vorm hebben van werkwoordstammen (eventueel verledentijd- of deelwoordstammen), bijv. slaap, stank, strijd, behoren niet tot deze groep, ze blijven mannelijk en moeten dus altijd met hij worden aangeduid. |
b) v.-woorden.
1. | Namen van vrouwelijke personen, bijv. koningin, tante. |
2. | Diernamen die uitsluitend het vrouwelijke dier aanduiden, bijv. koe, merrie. |
3. | Woorden gevormd met de zuiver Nederlandse, of daarmee gelijk te stellen achtervoegsels: -heid, -nis, -ing (achter stam), -st (achter stam, uitgezonderd dienst), -schap, -de of -te (de korte vorm naast -de ook, bijv. kou-koude), -ij, -erij, -enij, -arij, -ernij. |
4. | Woorden gevormd met de van oorsprong vreemde achtervoegsels of uitgangen: -ie, -iek, -ica (-ika), -theek(-teek), -teit(-iteit), -tuur(-ture), suur (-sure), -ade, -ide, -ode, -ude, -age, -ine, -se, -ee, -ea, -oea, -sis, -xis, -tis.
Al deze woorden (bijv. onderwijzeres, leeuwin, zachtheid, familie) moeten dus met zij worden aangeduid.
Opm. Tot 3 en 4 worden niet gerekend de persoons-, dier-, plant- en stofnamen, die deze uitgangen dragen; er is alleen sprake van verzamelwoorden en woorden voor abstracte begrippen. |
c) ‘Gemeenkunnige’ namen.
1. | Woorden die beiderlei sekse kunnen aanduiden. Het kunnen woorden zijn met de (dokter, filmster) en met het (hoofd, kind). Blijkt uit de samenhang de sekse, dan is dit een aanwijzing voor de aanduiding met hij of zij. Blijkt dit laatste niet, dan met hij of het en in gebieden waar het verschil tussen mann. en vrouwelijk woordgeslacht nog leeft met hij, zij of het. |
2. | Zelfstandig gebruikte bijv. nmw. (de arme, zieke, rijke) en deelwoorden (de gewonde, gevangene). Uit het verband moet hij of zij blijken, zo niet dan altijd hij. |
d) Stofnamen.
Alle stofnamen die niet het lidwoord het hebben, mogen met ‘zij’ worden aangeduid, bijv. boter.
e) De persoonlijke voornaamwoorden ‘hun’ en ‘hen’.
Voor het gebruik in geschrifte geldt het bekende onderscheid tussen hen (wij hebben hen gezien) en hun (wij hebben het hun gezegd). Hen en hun kunnen zonder bezwaar met betrekking tot vrouwelijke personen worden gebruikt, bijv. de dames kwamen later, de heren haalden hen af. Men vermijde echter hen en hun met betrekking tot zaak- en diernamen, dus niet: de boeken, ik heb hen verkocht, maar: ik heb ze verkocht.
f) Het bezittelijk voornaamwoord ‘hun’.
In de vorige eeuw gold het voorschrift, dat men met betrekking tot vrouwelijke personen, ook in het meervoud, haar moest gebruiken: de prinsessen en haar vacantie. In de laatste tientallen jaren heeft het schriftelijk taalgebruik in het meervoud beslist voor hun: de prinsessen en hun vacantie. ‘Het is van belang deze overwinning van hun hier vast te leggen en te bekrachtigen.’
| |
Naamvalsvormen
a) De naamvals-n.
De naamvals-n mag worden geschreven in bijvoeglijke woorden bij substantieven die in de lijst ‘m.’ hebben, en bij substantieven met het teken ‘m.-v.’, indien deze laatste niet een vrouwelijk wezen aanduiden. Eveneens bij zelfst. voornaamwoorden als degene, die, wie.
Met andere woorden: de n mag geschreven worden, als het woord mannelijk is. Met m-v wordt bedoeld de zeer kleine groep persoonsnamen als zieke, gewonde, die zowel mannelijke als vrouwelijke personen kunnen aanduiden. Wij geloven niet, dat het in de geest van de commissie ligt het gebruik van de naamvals-n aan te moedigen. Men kan gerust zeggen, dat voor Noord-Nederland, waar dit sinds lang niet gebruikelijk is, en voor Zuid-Nederland, waar vele schrijvers de n nog wel gebruiken, alles op dit punt hetzelfde blijft.
| |
b) Staande uitdrukkingen.
De n blijft geschreven in staande uitdrukkingen, waar den-klank in de uitspraak van beschaafd sprekenden wordt gehoord, bijv. uit dien hoofde, in den beginne. Als sommigen de n wel en anderen niet laten horen, gelden beide schrijfwijzen, met of zonder n, bijv. in goede(n) doen. Adresseringen als Den Heer blijven mogelijk.
| |
c) Andere oude naamvalsvormen.
Oude derde-naamvalsvormen als te zijner ere worden als staande uitdrukkingen beschouwd of beho- | |
| |
ren tot een bijzondere stijl, bijv. het moge Uwer Majesteit behagen. Hetzelfde geldt voor de oude tweede-naamvalsvormen des, dezes, eens, zijns, mijns e.d. De vormen mijner, uwer, zijner, onzer, hunner, dezer, dier, ener zijn wel niet tot de staande uitdrukkingen beperkt, maar moeten toch als minder gebruikelijk beschouwd worden.
De tweede-naamvalsvormen der, mijner, uwer enz. kunnen met betrekking tot het meervoud gebruikt worden; voor het enkelvoud mogen ze uitsluitend gebruikt worden bij woorden die volgens de regels van de voornaamwoordelijke aanduiding met zij mogen worden aangeduid.
Wier en welker in het enkelvoud worden niet gebruikt met betrekking tot mannelijke en onzijdige woorden, voorzover deze geen vrouwelijke wezens aanduiden.
| |
Spelling
De beginselen van de spelling van Nederlandse woorden zijn onveranderd gebleven. Hier en daar is een regel scherper geformuleerd. Van belang is de regel, dat achter elk verkort woord een punt wordt geschreven (Prof. Dr. enz.), afgezien van internationaal vastgestelde symbolen als kg, kWh, enz.
Bij de bastaardwoorden zijn enige veranderingen voorgeschreven of toegelaten.
Onder bastaardwoorden worden verstaan uitheemse woorden, die in spelling en uitspraak min of meer vernederlandst zijn. Een scherpe grens met de onvervalste vreemde woorden als meeting, hors d'oeuvre enz. is natuurlijk niet mogelijk. De commissie gaat uit van de overweging, dat zij niet door een te sterke vernederlandsing het gebruik van bastaardwoorden dient aan te moedigen. Dubbelvormen komen vooral voor bij de c = k. In België is deze k zeer gewoon. In Nederlands slechts in enkele gevallen. In het algemeen wordt aan de spelling met c de voorkeur gegeven.
De voornaamste veranderingen zijn:
ae | veelal vervangen door e (equator), soms een bijvorm met ae (praefix); |
c | met uitspraak s (censor) behouden, behalve in enige woorden, waar de s reeds lang gebruikelijk was, o.a. sigaar, prinses; |
c | met uitspraak k: waar de k gebruikelijk was, blijft ze (karton, katholiek); de c blijft
1. | in kennelijke vreemde woorden als cachot, cadeau, café e.d. |
2. | in eigennamen met een c en afleidingen daarvan, bijv. calvinist, Canadees; |
in alle overige woorden is de k naast de c toegelaten, met dien verstande dat zo goed als overal aan de c de voorkeur wordt gegeven; |
cc | blijft de normale spelling, ook al wordt daarnaast kk toegelaten (accomodatie, akkomodatie); in een enkel geval wordt ks toegelaten (aksijns), aan de spelling kk wordt slechts in een enkel geval de voorkeur gegeven (akkoord). |
ch | in woorden als karakter, koraal, kroniek is ch = k definitief opgeheven; waar zowel k als ch wordt uitgesproken, zijn beide spellingen toegelaten (kronisch naast chronisch). |
e | in de eerste lettergreep is é vervangen door e (etage, etappe), op het einde wordt -ée nu ee: soiree, matinee, behalve bij Franse persoonsnamen op -é: logée als vrouwelijk van logé. |
i, ie | in hoofdzaak blijft alles hetzelfde; vóór Nederlandse afleidingsachtervoegsels en buigingsuitgangen schrijft men ie, behalve wanneer de lettergreep niet de klemtoon heeft en door een z.g. stomme e wordt gevolgd (ceremoniën, tegenover machinerieën). Hieruit volgt, dat een spelling als Semietisch nu fout is, daar -isch geen Nederlands achtervoegsel is; het moet dus worden Semitisch; |
ll | wordt lj. wanneer lj wordt uitgesproken (biljart, miljoen), maar blijft overal elders; |
n | na -io (-jo, -yo, -eo) wordt enkel n geschreven. Volgt de z.g. stomme e dan de gewone verdubbeling, dus: spionage, pensioneren, mayonaise, revolutionair enz., maar: spionne, stationnetje;... |
ou | als de oe reeds overal in gebruik was, wordt deze spelling als enige juiste erkend, bijv. toerist, troep; in enige gevallen worden zowel oe als ou toegelaten, meestal met voorkeur voor ou: douane, gouverneur; |
ph | overal vervangen door f, dus: foto, filoloog; |
qu | qu = kw in veel voorkomende woorden als kwitantie, kwaliteit; in alle andere woorden zijn beide spellingen toegelaten, soms met voorkeur voor kw (kwadraat) soms voor qu (consequent);
qu = k is soms vervangen door k (etiket, koket), soms wordt de k toegelaten (kiet naast quitte) maar meestal blijft qu. Als beide uitspraken voorkomen, zijn beide spellingen aanvaard; |
rh | is overal vervangen door r, dus: catarre, rapsodie; |
s | soms ook een z toegelaten, bijv. faze naast fase, kanaliseren naast kanalizeren; |
th | wordt vervangen door t:
1. | aan het einde van een woord en in buigingsvormen en Ned. afleidingen daarvan dus: chrysant, telepaat, |
2. | voor een medeklinker, dus: etnoloog, atleet, |
3. | na f en ch: difteritis, autochtoon; |
in alle andere gevallen wordt de t toegelaten maar de voorkeur aan de th gegeven, dus: theoloog, theorie; |
x | in woorden waarin ks reeds algemeen is, wordt alleen deze spelling erkend (tekst); in enkele gevallen mag men naast de x ook een s gebruiken (eksamen); |
y | in enkele woorden waarin i reeds algemeen is, blijft ze, dus: nimf, tiran, ritme; in sommige gevallen mag men naast de y ook een i (ie) gebruiken, bijv. asyl en asiel, cylinder en cilinder. |
| |
Tussenklanken
a) De tussenklank -e(n)-
De tussenklank - e(n)- in samenstellingen wordt als e geschreven, dus pijpekop, speldeknop, ossetong.
Uitzonderingen:
1. | Men schrijft -en-, wanneer het eerste lid noodzakelijk de gedachte aan een meervoud opwekt, dus: dievenbende, woordenboek. |
2. | Men schrijft -en-, wanneer het eerste lid een persoonsnaam is die niet een bepaalde vrouwelijke persoon aanduidt, dus: heldendaad, ziekentroost, maar: koninginnedag, Regentesselaan, leeuwemoed. |
N.B.
1. | In overeenstemming met berkeboom, eikeboom enz. schrijft men ook rozestruik, pereboom, kerseboom. |
2. | Men kan natuurlijk alleen een n schrijven als er een meervoud op n bestaat, dus horlogewinkel. |
| |
| |
3. | In afwijking van De Vries en Te W. vervalt de n dus als welluidendheidsklank voor de klinker of h, dus niet hondenhok, eendenei maar hondehok, eendeëi. |
4. | Er blijven altijd twijfelgevallen; men moet dan een -e- schrijven, er bestaat geen behoefte de lijst met -en- uit te breiden. |
| |
b) De tussenklank -s-
Tussen de leden van een samenstelling wordt -s- geschreven, wanneer in de samenstelling zelf of in overeenkomstige samenstellingen een s wordt gehoord of, doordat ze een volgende zachte sisklank heeft verscherpt, kan worden aangetoond.
Een van de moeilijkste kwesties heeft de commissie met deze regel getracht op te lossen. De ‘essomanie’ is in Nederland zo uitgebreid, dat het vrijwel onmogelijk is alle gevallen in een paar regels te vangen. Dubbelvormen zullen blijven bestaan. Dus: beroepsofficier (de s wordt gehoord), stationsstraat (wegens overeenkomst met stationsweg), bankierszaak (de z wordt als s uitgesproken,, dit kan niet komen ten gevolge van de r, dus een s moet er tussen).
| |
Het koppelteken
Aan het bestaande gebruik wordt niet veel veranderd; enkele gevallen zijn scherper geformuleerd, o.a.
1. | het koppelteken komt in samenstellingen, waarvan het tweede lid een bepaling is van het eerste, bijv. instituut-Kern, ontwerp-Heemskerk;
bestaat de bepaling uit twee of meer woorden, dan worden deze, tenzij ze een familienaam vormen, ook onderling door het koppelteken verbonden; dus: schout-bij-nacht, jan-in-de-zak, commissie- Van Houten; |
2. | in ongewone samenstellingen en formaties, in het algemeen ter voorkoming van misleidende of zonderlinge spellingbeelden, bijv. radio-omroep, pijpetuitje, zaai-uien; eveneens in het bekende geval, dat men wil doen uitkomen, dat twee delen van een samenstelling van meer dan twee leden bij elkaar behoren, bijv. oude-mannenhuis. |
| |
Het deelteken
Aan het bestaande gebruik wordt niet veel veranderd. Het wordt geschreven op het tweede van twee opeenvolgende klinkertekens van eenzelfde woord in gevallen waarin uitsluitend het voorkómen van een bij mechanisch lezen mogelijke onjuiste uitspraak van het woord wordt beoogd, dus beëdigen, beïnvloeden, maar slaolie, glooiing.
Bastaardwoorden worden op dezelfde wijze behandeld, dus: coöperatie, officiële. Enigszins onzeker is de uitspraak: ‘Dit betekent echter geenszins, dat het wetenschappelijk gevormden - die aan het gebruik van het deelteken in bastaardwoorden, bestaande uit elementen ontleend aan talen die het deelteken niet kennen, minder behoefte zullen gevoelen - niet vrij zou staan, linguist, reinterpretatie en derg. te spellen.’ De u van -eum, -eus, -ei (Latijnse uitgangen) en de e van het Franse -ien krijgen geen deelteken, dus: museum, milicien.
| |
Het weglatingsteken
Aan het bestaande gebruik van het weglatingsteken, ook wel afkappingsteken of apostrof genoemd, wordt niet veel veranderd. Scherper geformuleerd is o.a.:
1. | het weglatingsteken wordt gebruikt voor de uitgangen van de meervouden en genitieven en voor de achtervoegsels in afleidingen van woorden die uit één spraakklank bestaan of met één teken worden geschreven (a's, een t'tje) en van afkortingen (K.B.'s); voorts in verkleinvormen van woorden op medeklinker + y (baby'tje).
Dit betekent dus, dat men bij afkortingen moet opletten. In samenstellingen blijft het koppelteken, maar in afleidingen komt het weglatingsteken, dus: een oud-K.N.I.L.-man, een A.J.C.-lid, maar een B.M.'er, een A.J.C.'er. |
2. | het weglatingsteken wordt gebruikt voor de -s en -en van zeer ongewone meervoudsvormingen: al die ‘der's’ en ‘des'en’, al die dank-u-wel's. |
Opm. De commissie vond het niet nodig, en ook niet wel mogelijk, voor spellingen als 'k, 't, 'n, z'n, d'r regels op te geven. Zij noemt deze schrijfwijzen ‘afwijkend en vaak misbruikt’.
| |
Hoofdletters
De commissie is er van uitgegaan, ‘dat de bijzondere betekenis van de hoofdletter hierin bestaat, dat ze een bepaald woord speciaal doet uitkomen, terwijl het overdadig gebruik van hoofdletters de tekst onrustig maakt.’ Zij sluit zich in hoofdzaak aan bij de traditie en meent van een te strenge formulering te moeten afzien, daar heel dikwijls de keuze tussen kleine letter en hoofdletter moet worden overgelaten aan het oordeel van de schrijver.
Van belang zijn de volgende regels:
1. | de namen van windstreken, weekdagen, maanden en jaargetijden in hun normale betekenis met een kleine letter, dus: op dinsdag 10 augustus, midden in de zomer, kwam de wind uit het noorden; |
2. | overdrachtelijk gebruikte eigennamen die soortnaam geworden zijn: kleine letter, dus: astrakan, cognac; samenstellingen met een eigennaam als eerste lid die als soortnamen kunnen worden beschouwd: kleine letter, dus: adamsappel, sint-bernardshond; doen deze woorden nog levendig aan het eigennaamsbegrip denken of zijn ze zelf eigennamen: hoofdletter, dus: Christuskind, een Van Gogh; |
3. | alle samenstellingen met als eerste lid een persoonsnaam die de uitvinder, ontdekker enz. noemt van de zaak die door het geheel wordt aangeduid: kleine letter, dus: dieselmotor, priesnitzverband; ook de verkorte vormen hiervan, dus: een diesel; |
4. | in afleidingen als darwinisme, flamingant, guillotine is de gedachte aan het eigennaamsbegrip dermate verzwakt, dat de hoofdletter niet meer wordt vereist; |
5. | titels als Hare Hoogheid met een hoofdletter; ook, afhangend van het gevoel of het inzicht van de schrijver, namen van rangen en waardigheden als Minister, Voorzitter, titulaturen en attributen in adressen, dus: Aan de Hooggeleerde Heer Prof. Dr. X. |
| |
Verdeling in lettergrepen
Aan de verdeling in lettergrepen van Ned. woorden wordt niet veel veranderd.
Van belang is de regel:
Van meer dan twee tussenmedeklinkers gaan er zoveel naar het volgende woorddeel, als aan het begin van een Nederlands woord kunnen voorkomen, dus amb-ten, ek-ster, erw-ten, koort-sen. Met betrekking tot de bastaardwoorden geeft de commissie enige aanwijzingen maar erkent: ‘Een alleszins bevredigende en in alle gevallen voorziende regel is niet te geven.’
|
|