vervoerde men de man naar het ziekenhuis’, ‘onder het zingen van het volkslied stapte de koning in de auto’, ‘vrolijk kampliedjes zingende werden de aardappelen geschild’, en, zult U zeggen, terecht. Wij zeggen dit ook, voor een gedeelte althans en om andere redenen. Men moet oppassen met de naam beknopte bijzin. Deze is misleidend. Er is niets beknopt: er worden heus niet twee zinnen samengetrokken tot één. De term doet voorkomen alsof er ‘eigenlijk’ twee zinnen moesten zijn, waarvan er één in knop is weergegeven en daarbij kan er een van beide onderwerpen onder de tafel vallen. ‘Omdat hij gewond was, vervoerde men de man’ wordt ‘gewond vervoerde men de man’. Wie is nu gewond? Men! ‘Terwijl het volkslied gezongen werd, stapte de koning in’ wordt ‘onder het zingen van het volkslied stapte de koning in’. Wie zingt nu? De koning! Ja, op deze manier kunnen we ‘ingesloten zenden wij’ niet handhaven. Wij zien de zaak echter iets anders. U zult daartoe met ons een Tour de Grammaire moeten maken. Deze spraakkunst is niet zo dor als U denkt. Wij maken maar twee grote etappes: de deelwoorden en de infinitieven (onbepaalde wijs). Elke etappe is weer in enige kleine ‘sprintjes’ onderverdeeld.
1o Deelwoorden. Het komt ons voor, dat men hierbij niet zonder aanzien des persoons de regel van de beknopte bijzin kan toepassen. Het deelwoord heeft lang niet altijd een werkwoordelijk karakter. Wij onderscheiden voor ons doel vier gevallen.
A. Deelwoord als bepaling van gesteldheid. Deze bepaling geeft de toestand van het onderwerp of het voorwerp van de zin aan, zonder dat het werkwoord er direct bij betrokken is. Bij zinnen als ‘ik heb het pakje geopend gekregen’ is er geen vuiltje aan de lucht. Maar nu: ‘geopend heb ik dat pakje ontvangen’. Ben ik nu geopend? De regel leert het ons.. De situatie redt de zin altijd. Niemand zal deze ‘opening van ik’ willen veronderstellen of het moest zijn dat U, in een cabaret optredende, Uw publiek aan het lachen wilt brengen. Ieder, die taal gebruikt, moet duidelijke taal gebruiken en geen dubbelzinnige. Een gezochte dubbelzinnigheid kan in dergelijke gevallen altijd bestaan: ‘hij bracht zijn meisje in overspannen toestand naar huis’. Wie is nu overspannen? Al denkt ieder, dat de ferme jongen zijn huilende meisje begeleidt, niemand kan ons garanderen, dat niet het meisje maar de jongen van de kook was. In normale taal zet men een bepaling van gesteldheid bij het lijdend voorwerp niet zo gauw vooraan, maar verboden is deze plaatsing zeker niet. Trouwens om met een aanloop een nadrukkelijkheid te bereiken zetten wij de bepaling wèl vooraan: ‘Neen, niet ongeopend, geópend kreeg ik dat pakje!’ Of ‘gekóókt vind ik die vis wel lekker, maar gebakken krijg ik ze niet naar binnen’. Zoudt U, niet cabaret-grapjas zijnde, willen volhouden, dat de regel mij gekookt en gebakken laat zijn? Brieftaal moet wel natuurlijk blijven, maar buiten enige geijkte formules kan niemand; de geijkte formule ‘ingesloten’ lijkt ons onberispelijk te passen bij de bepaling van gesteldheid.
B. Deelwoord is een verbonden voorwerpsbepaling. Neen, nu niet schrikken van deze mondvol. Hiermede bedoelen we een bepaling die iets van het voorwerp zegt en tegelijk bij het voorwerp betrokken is: hij vindt het boek slecht geschreven. ‘Geschreven’ zegt iets van het boek, maar is vast verbonden met ‘vindt’. Welnu, dit ‘geschreven’ kan eveneens in een positie komen, die men toch heus niet wegens dubbelzinnigheid moet afkeuren: ‘uitstekend vind ik deze roman, maar slecht geschreven vind ik dat andere verhaal.’
C. Deelwoord als bijvoeglijke bepaling. Dit wordt natuurlijk pas aardig, als het achter het bepaalde woord komt. ‘Wij juichen de maatregelen, in het avondblad besproken, toe.’ Niemand zal zeggen ‘in het avondblad besproken, juichen wij de maatregelen toe.’ Maar dubbelzinnigheid is ook bij dit eenvoudige geval niet uitgesloten: ‘Jan vocht met zijn broer, zwaaiend met een mes.’ Wie zwaait? En nu: ‘Jan vocht met een mes, gebonden aan een bezemsteel.’ Wie is aan de bezemsteel gebonden? Iedereen weet in de gegeven taalsituatie het antwoord. U ziet wel: er is een leuk spelletje uit de deelwoorden te halen.
D. Deelwoord als bijwoordelijke bepaling. Hierin moeten uit den aard van de zaak het ‘onderwerp’ van het deelwoord en het gewone zinsonderwerp gelijk zijn, anders krijgt men onzin. Als het ‘onderwerp’ van het deelwoord anders is dan het zinsonderwerp, kan de bepaling moeilijk op het gezegde slaan, dat door het zinsonderwerp ‘bestuurd’ wordt. ‘Op de top gekomen (tijdsbepaling) was het uitzicht prachtig.’ Wie is op de top gekomen? Het zinnetje kan gemakkelijk zo gemaakt worden, dat de fout er is voor U het weet: ‘wij hadden uren geklommen, maar eenmaal op de top gekomen, was het uitzicht prachtig’. Het is duidelijk, dat ‘wij’ van ‘geklommen’ voor de taalgebruiker blijft doorklinken in ‘gekomen’. Nog eerder komt de fout, als het weggelaten onderwerp in het tweede stuk op de een of andere manier doorschemert: ‘op de top gekomen, was het uitzicht voor ons prachtig’. Een bijzonder netelig geval krijgen we bij het zo lege woordje ‘het’ als onderwerp. ‘Op de top gekomen werd het voor ons duidelijk, wat een berg is.’
Hebt U nog adem voor de tweede etappe? Wij kennen geen rustdagen en evenmin premies.
2o Infinitieven. Tot de beknopte bijzin worden ook verbindingen met de onbepaalde wijs gerekend. Wij zullen ons beperken tot die verbindingen, welke door een voorzetsel voorafgegaan worden: ‘onder het zingen van het volkslied stapte de koning in..’ Van harte zal de lach schallen om de zingende koning, die instapt.. Moeten we nu ook pleizier hebben bij: ‘bij het binnenkomen van de zaal werden de vorstin bloemen overhandigd’? Komen nu de bloemen binnen? Wacht even, werpt U op, ‘de auto bracht ons op de berg om van het uitzicht te genieten’, nu geniet toch heus de auto! Laten wij nu om orde te scheppen een verdeling in tweeën maken.
A. Voorzetsel + infinitief + te. Door te veel te werken is Piet voor zijn tijd versleten. Na gegeten te hebben gaat Kees weg. Zonder een spier te vertrekken liet Gerrit zich arresteren (hm..). Ieder neemt in dergelijke gevallen gelijkheid van onderwerp aan, niet omdat we hier met een beknopte bijzin te maken hebben, maar omdat we anders onzin krijgen. Piet werkt te veel + Piet is versleten. Kees eet + Kees gaat weg. Gerrit enz. De verbinding met het voorzetsel geeft hier een bijwoordelijke bepaling. Als de roddelaar van zijn buurvrouw zegt: ‘doordat hij hard werkt, kan zij veel uitgaan’, kan hij niet hetzelfde beweren met ‘door hard te werken kan zij veel uitgaan’. Het geval komt overeen met het laatste van de deelwoorden. Een uitzondering kan men soms zien in de bepaling van doel met ‘om te’. Jan gaat weg om brood te halen = Jan gaat weg + Jan haalt brood! Maar: Jan stuurt Piet om brood te halen = Jan stuurt + Piet haalt brood. Als men om de genietende auto lacht, waarom dan niet om de broodhalende Jan? Men moet in dezen niet zozeer naar een beredeneerde precies kloppende regel zoeken, maar zich houden aan het grondbeginsel van de taal: wees duidelijk, vermijd dubbelzinnigheden.
B. Voorzetsel + infinitief zonder te. Hier hebben we te maken met het karakter van een zelfstandig naamwoord: ‘een, het, dit, dat’ staan voor de infinitief of kunnen