Verslag van de Gemeenschappelijke Bestuursvergadering op Zaterdag 1 Mei 1954 te Delft, Huis Lambert van Meerten, Oude Delft 199.
Aanwezig de heren Duyvis, Smits, Veering, Minjauw, Leenen, De Jonghe, Blondeel, Verhasselt en de dames Van Dyck en Dejaeger.
Na een welkomstwoord van de heer Duyvis stelt de heer Smits de vraag: Vindt men Onze Taal belangrijk in België? Hierop wordt geantwoord, dat dit moeilijk na te gaan is. Men moet niet uit het oog verliezen, dat de taaltoestanden in België geheel anders zijn dan in Nederland, waar men in hoofdzaak voor de taalzuiverheid strijdt. In Vlaanderen moet nog veel werk worden verricht om de beschaafde omgangstaal te verspreiden en te bevorderen. Vindt een Nederlander een artikeltje in Onze Taal niet juist of kan hij daarmee niet accoord gaan, dan zal hij de pen ter hand nemen om zijn mening aan de redactie te schrijven. Dat doet een Vlaming beslist niet.
Betreffende het taalincidentje, dat zich heeft voorgedaan in een der vergaderingen van de Kolen- en Staal-Gemeenschap wordt nog opgemerkt dat de Belgische afgevaardigde wel Nederlands heeft gesproken, doch dit Nederlands voor de Noord-Nederlanders moeilijk te begrijpen is, omdat spreker Vlaamse woorden gebruikte in Franse stijl.
De heer Leenen houdt een korte verhandeling over de tegenstellingen van het taalgebruik in Noord- en Zuid-Nederland. Hoe moeten die tegenstellingen worden opgeheven? Moet het Zuiden zich geheel aanleunen bij het Noorden? Hoewel op het Filologencongres te Nijmegen het debat onbevredigd eindigde, is men de mening toegedaan, dat voor 99 procent dit wel de aangewezen weg zal zijn. Men heeft in Nederland de verkeerde voorstelling als zou er tegenover het algemeen Hollands een eenvormig Vlaams bestaan. Komt men als Vlaming in Nederland en spreekt men Nederlands, dan wordt er gevraagd: spreekt U eens Vlaams. Men is verwonderd als een Vlaming ook Nederlands spreekt, zoals de Nederlander zelf. Zo valt het de Vlaming op, dat het Nederlands op de goede wijze gesproken wordt, zodat hij bijv. in drie plaatsen in Nederland, welke in verschillende streken van het land liggen, hoort roepen: een heitje voor een karweitje. Daar spreken de jongens dezelfde taal, hetgeen in Vlaanderen tot de grote uitzonderingen behoort. In Nederland spreekt men de taal, welke men schrijft; in Vlaanderen wordt dat slechts gedaan in uitzonderlijke gevallen. Daarom is de gesproken taal zo verschillend. In de trein zal men in de 2e klas Frans horen; in de 3e klas wat min of meer beschaafd dialect, doch zelden algemeen beschaafd. Hier stellen wij dus vast de tegenstelling tussen homogeen Nederlands en niet-homogeen Vlaams. De beschaafde taal wordt in het algemeen wel gesproken op de kansel, bij de overheidsdiensten, op de scholen e.d.
Het eigenlijke doel van de V.B.O. is het tot stand brengen van eenheid in de spreektaal. Dit is uitsluitend een Vlaamse aangelegenheid en geen probleem voor Nederland. Wel kan Nederland ons steunen, door de Nederlanders, die naar België komen, voor te lichten en hen aan te raden vooral hun moedertaal te spreken, overal waar het kan, ook in Brussel. Het is erg jammer, dat Nederlanders, die zich in België gaan vestigen, weldra dialect spreken. Wij zullen moeten komen tot een eenmaking en bewustwording van onze taal ook in het Nederlandse belang, willen wij onze invloed kunnen laten gelden in het nieuwe Europa.
Het tweede doel van de V.B.O. is de bevordering van het juiste taalgebruik, dat is dus de taalzorg en de taalcultuur. Hoewel de toestand in België en Nederland ook op dit gebied verschilt, kunnen wij hier zeker samenwerken. In Nederland bestaat bij een aanzienlijk deel van de bevolking een groot taalgevoel en een taalgeweten. Dit laatste is in België veel kleiner en het taalgevoel is niet spontaan. Welke norm moet worden aangelegd voor de taalzuiverheid? Kan er een spraakkunst worden gevormd, waarvan de maatstaf gelijk is aan de grootste gemene deler van de dialecten? Of moet België zich aansluiten bij de bestaande gebruiken in Nederland? In het algemeen gaat men wel accoord met de laatste gedachte. De spreektaal in Nederland heeft in de laatste jaren aan zuiverheid veel ingeboet door het gebruik van vreemde woorden. Daarop heeft men in Vlaanderen critiek en daarom verzetten sommige Vlamingen zich tegen het gebruik van het ‘Hollands’.
Wij zullen moeten streven naar een taaleenheid, waarin de regionale stromingen - de verscheidenheid - tot hun recht komen, zonder afbreuk te doen aan het algemeen beschaafd. Wij zullen moeten oppassen voor een eenzijdige vorming. De Nederlander zal moeten weten, dat de Vlaming óók Nederlands spreekt, al zal dit enigszins afwijkend - de verscheidenheid - zijn van zijn taal, zoals de Vlaming tot taak zal hebben - met meer fierheid en bewustheid - zijn moedertaal zuiver en beschaafd te spreken. Door samenwerking en begrip voor elkander zal men kunnen komen tot een grotere taalgemeenschap, welke een gunstige invloed zal uitoefenen op cultureel gebied en in het nieuwe Europa.
De heer Duyvis dankt de heer Leenen hartelijk voor zijn voordracht; de voorzitter meent, dat het nu tijd wordt om de koffiemaaltijd te gaan nuttigen. Teruggekomen van het Prinsenhof, wisselen de aanwezigen verder van gedachten, waarbij de heer Duyvis opmerkt, dat de jongeren minder taalgevoel hebben en geen initiatief tonen om Nederlandse woorden voor buitenlandse producten te leren.
De heer Veering wijst op de uitzonderlijke positie waarin Nederland en België verkeren; zij zijn in twee helften gesneden; in het Noorden spreekt men slordig; in het Zuiden wordt de taal beïnvloed door het Frans. Wij zullen practisch moeten werken door een werkmethode te ontwerpen; wij hebben aan congressen niet voldoende; wij moeten propaganda maken in de Kamers en in de pers en wij moeten het publiek warm maken voor de moeilijkheden in Vlaanderen. Wij zullen moeten trachten een grote taalgemeenschap te krijgen, niet in theorie maar in practijk. De heer Leenen merkt op, dat een taalgemeenschap van vijf millioen mensen in België een illusie is.
De heer Veering meent, dat er in België tegenstand is tegen ‘Nederlands’. De heer Leenen ontkent dit; Vlamingen en ook Waalse studenten gaan naar Nederland om Nederlands te leren.
Op welke wijze kunnen wij elkaar helpen? Door samenkomsten als nu; door samenwerking tussen Onze Taal en de V.B.O.; door de Nederlanders er met nadruk op te wijzen, dat zij met de Vlamingen in het Nederlands moeten corresponderen. Dit is niet alleen een taalbelang, maar ook een economisch belang. Hierover kan iets worden medegedeeld in ‘Onze Taal’. Voorts, meent de heer Minjauw, kan de Kamer van Koophandel in Nederland worden ingelicht omtrent het taalvraagstuk en kunnen wij haar verzoeken onze actie te steunen. Ook in België kan de Nederlandse Kamer van Koophandel worden ingeschakeld; medegedeeld kan worden, dat het zeer onsympathiek en beledigend is voor de Nederlands-sprekenden om met hen in het Frans te corresponderen.
Hierna wordt naar voren gebracht een grote openbare actie te voeren, o.a. bij het Sociaal Werkgeversverbond, dat een lezerskring heeft van 2½ millioen. Het vraagstuk kan ook in studiekringen worden besproken. Voorts vestigt men de aandacht op het Belgisch Nationaal Toeristenbureau te Amsterdam.
De heer Leenen merkt op, dat hiervan geen steun te verwachten zal zijn, omdat deze organisatie tweetalig is.
Mej. van Dyck vraagt inlichtingen over boekjes met technische gegevens, welke worden verspreid door Philips. Zij wil een woordenlijst vragen van C.T.T., en ook Taalzorg van de Ned. Hoogovens. Deze zouden ook van nut kunnen zijn voor ons. De heer Smits zal zorgen, dat wij dergelijke werkjes toegezonden krijgen.
De heer Leenen deelt mede, dat door een Commissie, bestaande uit Nederlanders en Belgen, een nieuwe woordenlijst wordt samengesteld. Hierover zou iets gemeenschappelijks worden gepubliceerd in beide bladen.