Onze Taal. Jaargang 23
(1954)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
[Nummer 4] | |
Hij en zijVul in (hij, zij, hem of haar): 1. Stook je met turf? Ja, - is goedkoop. Wel, daar ligt een turf, gooi - op het vuur. 2. Ik eet die appel niet: ik vind - vies; die dadel wel: - is lekker; die peer ook: - vind ik het lekkerst. 3. Hier is mijn tas, leg - in het net; daar is mijn koffer, - kan op de bank blijven. 4. De penning is zeldzaam, ik heb - gekocht. 5. Op de duinen groeit helm, - is daar nuttig. 6. Daar staat een schemerlamp; doe - uit. 7. Er vlakbij ligt een verroeste helm; niemand noemt - fraai. 8. In de dierentuin is een wijfjesolifant, men kan - dagelijks bewonderen.Ga naar eind1) Nemen we aan, dat U een redelijke kennis bezit van de spraakkunst, dat U er prijs op stelt te schrijven zonder fouten, dat U niet uit Zuid-Nederland afkomstig bent, dat U geen woordenboek bij de hand hebt.. gaat U dan eens bovenstaande oefening maken.Ga naar eind2) Ten aanzien van het voornaamwoordelijk gebruik, richte men zich naar het algemeen beschaafde gebruik, het staat er zo gemakkelijk! Is iemand, die zegt: ‘Til die tafel op en laat 'em niet los!’ onbeschaafd? Hebt U dan wel eens iemand horen zeggen: ‘.. en laat haar niet los’? Neen? Waarom schrijven we dit dan! Laten we de wet van 14 Februari 1947 opslaan, art. 1, lid 10, zin 2: Ten aanzien van het voornaamwoordelijk gebruik worden regels opgesteld bij algemene maatregel van bestuur: totdat deze van kracht wordt, richte men zich naar de woordenlijst van De Vries en Te Winkel. Welnu, 4e druk, p. 383, 2e kolom, 13e woord: tafel, vrouwelijk. Meen nu niet, dat er geen problemen bij het voornaamwoordelijk gebruik bestaan! Men moet maar eens met een intelligente, van de kunst van talen leren op de hoogte zijnde buitenlander te maken hebben gehad, die goed Nederlands wil leren.. voor het algemeen beschaafd gebruik, om te weten, hoe moeilijk het is in het voornaamwoordelijke doolhof niet te verdwalen. Hij leert in zijn boekje: You cannot use that fountain pen: it leaks - je kunt die vulpen niet gebruiken: hij lekt (De V. en Te W. zij!) Hij leest in de krant: de commissie en haar werk. En in de krant, waarvan de corrector slaperig was: De havenstad Amsterdam en zijn tunneldrama was het onderwerp voor de gemeenteraad, wier leden... Duitsland en haar toekomstig leger kwam ter sprake in de Veiligheidsraad, wiens leden... In het Nederlands, zeker in het Nederlands van boven de grote rivieren, loopt een kloof tussen de beschaafde gesproken en geschreven taal. Deze kloof is niet zonder ernstige gevolgen voor een natuurlijk, sierlijk gebruik van onze cultuurtaal. Men moet zijn evenwicht trachten te houden: aan de ene kant mag men niet toegeven aan afkeurenswaardige platvloersheden, aan de andere kant moet men er voor op zijn hoede zijn, dat de geschreven taal niet te ver van de beschaafde taalwerkelijkheid verwijderd raakt. Wij hebben zelf eens het streven van O.T. in dezen om- | |
[pagina 14]
| |
schreven als bouwend en behoudend, constructief en conservatief. Om nog even bij onze Engelsman te blijven: hij vindt in zijn leerboekje: John's pipe - Jan z'n pijp, Mary's doll - Marie d'r pop. Curiously enough, this simple and thoroughly logical construction is frowned upon as vulgar, and cannot be used in writing. Nevertheless even the best speakers probably use it as dozen times a day without being aware of the fact.Ga naar eind3) Dàt is het: without being aware of the fact. Allen in Noord-Nederland, die zweren bij de lijst van De Vries en Te Winkel, raden wij aan de beschaafde taalgewoonten op voornaamwoordelijk terrein bij hun kennissen nauwkeurig te observeren. Beter zou het nog zijn, als zij dit bij zich zelf deden, maar dat vergt veel oefening en mislukt dikwijls. En er is nog iets: om een goed oordeel over woordgeslachten te kunnen vormen moet men er veel en liefst zeer veel van weten. Aan de hand van de lettertjes m., v. en o. in de woordenboeken te besluiten, dat er drie woordgeslachten zijn met onderscheidenlijk hij-zij-het, is even lichtzinnig als met een medische encyclopaedie in Uw hand de buikpijn bij Uw vierjarige kleuter blindedarmontsteking te noemen. Wij zouden wat het laatste betreft wel wijzer zijn, maar wat het eerste betreft... wat drommel, spreken we zelf geen Nederlands? Hebben we in onze jeugd geen goede les daarin gehad? Is het onze schuld, dat de tegenwoordige jeugd daarvan niets meer weet? Eén voorbeeld van dat ‘without being aware of the fact’, dat misschien hard klinkt, willen we toch nog geven. In O.T. schrijven we over ‘de taal’ als ‘zij’ en ‘haar’. Het zal U niet gemakkelijk vallen daartegen in onze kolommen een fout te ontdekken. In gesprekken met leden, wier taal wij beslist zuiver en beschaafd moeten noemen, is ons opgevallen, dat zij niet alleen ‘die uitdrukking (vrouwelijk!), je kunt 'em gerust gebruiken’ zeggen maar ook ‘Onze Taal moest maar eens z'n best doen..’. Stel U gerust: wij blijven over de taal als ‘zij’ schrijven. In de komende regeling zullen dergelijke woorden ook zeker ‘zij’ blijven! Een zekere spanning tussen gesproken en geschreven taal komt in elke taalgemeenschap voor. De redenen hiervan kunnen wij als bekend veronderstellen. De geschreven taal moet U zich ook niet voorstellen als een onveranderlijke grootheid: men kan daarin stijllagen onderkennen. Een dikke Maandagavondkrant geeft voorbeelden genoeg, van de sportverslagen naar het parlementair overzicht. De voornaamwoorden komen echter zo veel voor, dat men ze in de kwestie schrijftaal - spreektaal niet gelijk mag stellen met woorden of uitdrukkingen, die nu eens typische spreektaal dan weer typische schrijftaal zijn. Er heerst in het voornaamwoordelijk gebruik wanorde en dit is voor een cultuurtaal een onhoudbare toestand. De orde De Vries en Te Winkel (die bij hun regeling in hun tijd overigens ook knopen moesten doorhakken: zij waren vernieuwers!) leidt in Noord-Nederland een schijnbestaan. Het is goed eens onbevooroordeeld de voornaamwoorden in de gewone beschaafde omgangstaal te bestuderen. Prof. C.B. van Haeringen heeft onlangs een duidelijke, objectieve beschrijving gegeven van het voornaamwoordelijk gebruik in de gesproken taal.Ga naar eind4) Om iedere verwarring te voorkomen gebruikt hij voor het woordgeslacht de term genus, onderverdeeld in masculien en feminien, en voor het natuurlijke geslacht van levende wezens de term sekse, mannelijk en vrouwelijk. De schrijver, wiens werk wij van harte ter lezing aanbevelen, wil in het geheel niet de goed doordachte schrijftaaltraditie afbreken. Hij constateert slechts, dat het Noord-Nederlands in de schrijftaal op het punt van de voornaamwoorden van de gewone omgangstaal totaal vervreemd is. Het Noord-Nederlands kent generlei enkelvoudig voornaamwoord ‘ze’ dan met betrekking tot vrouwelijke personen. Een enkele uitzondering zou men kunnen maken voor de stofnamen (die koffie drink ik niet, ze is te slap), maar de groep, die in dit geval ‘ze’ gebruikt, is aan het slinken. Het Noord-Nederlands kent twee klassen van woorden: dewoorden en het-woorden. De woorden met het noemt men onzijdig, de woorden met de kan men het beste commuun noemen (d.i. gemeenschappelijk, nl. masculien en feminien). Naast deze onderscheiding is voor elke Noord-Nederlander in de taal het verschil merkbaar tussen persoonsnamen en niet-persoonsnamen. De voornaamwoorden bij persoonsnamen van mannelijke sekse zijn hij, ie, hem, 'em, zijn, z'n. Bij de vrouwelijke sekse zij, ze, haar, 'r, d'r.Ga naar eind5) Bij niet-persoonsnamen hij, ie, 'em. Het sekseverschil dwingt in de taal: het is zijn zusje (onzijdig!), ik ken 'r allang. Met vele voorbeelden toont de schrijver, telkens naar alle kanten de grenzen van een bepaald voornaamwoordelijk gebruik afbakenend, aan, dat de persoonsnamen een geheel aparte groep vormen, waarbinnen die van de vrouwelijke sekse zich het scherpst aftekenen èn tegen de mannelijke èn tegen de ongeslachtelijke. Moeilijkheden met z.g. gemeenslachtige woorden (gast, deugniet enz.) zijn er niet, daar deze altijd als mannelijk worden opgevat tenzij de situatie duidelijk maakt, dat er vrouwen bedoeld zijn. In het meervoud hebben genus- en sekseverschillen niet veel invloed. In de gesproken taal leeft ‘de meisjes en haar vacantie’ niet. Men zegt ‘hun v.’ of eerder nog ‘d'r’. Het bezittelijk voornaamwoord richt zich altijd naar de sekse: ‘het meisje en zijn vriend’ is onmogelijk. Het persoonlijk voornaamwoord in de meeste gevallen ook. Bij het betr. voornaamwoord is het weer het genus: ‘het meisje die ik ken’ is onmogelijk. Het aanw. voornaamwoord eveneens. Maar de sekse springt weer naar voren in: ‘Mijn zusje? Die is weg.’ De schrijver acht bij de voornaamwoorden de kloof tussen gesproken en geschreven taal te groot. Bij het schrijven wordt het natuurlijke taalgevoel door onnatuurlijke regels tegengewerkt. Hij erkent ten volle de culturele waarde van de traditionele schrijftaal en geeft toe, dat ze, z'n, 'r, d'r, 'em in de schrijftaal lelijk zijn. Men mag zich in de schrijftaal niet ‘uitleven’. Er moet daarom een redelijk compromis, een regeling van boven af gevonden worden. Zo'n regeling zal misschien een tikje kunstmatig zijn, maar de schrijftaal zal er aan duidelijkheid op vooruitgaan.
‘Orde in de geschreven taal is voor een cultuurvolk een aangelegenheid van het eerste belang.’ Wie zal dit willen tegenspreken? Men kan evenwel deze orde niet handhaven met een systeem, dat, boven de grote rivieren althans, bij millioenen Nederlanders niet leeft en dat - men steke zijn licht op bij leraren Nederlands! - voor de jeugd beslist onleerbaar is, ja zelfs het natuurlijke taalgevoel in zijn ontplooiing belemmert. Te beweren, dat men zelf heel goed de regels kent en dat anderen deze dan ook maar moeten leren of naar een woordenboek moeten grijpen, is een zich onverantwoord plaatsen buiten de werkelijkheid. Het gaat toch niet aan het schrijven van een, wat voornaam- | |
[pagina 15]
| |
woorden betreft, grammaticaal zuiver Nederlands te beperken tot een zeer kleine groep, die doorkneed is in de geslachtsregels van De Vries en Te Winkel. Sinds 1935 zijn deze regels in geen enkele school meer onderwezen. Met zekerheid weet men dus, dat allen, die jonger zijn dan 30 jaar, in dezen niet veel meer kennen dan: een man is hij, een vrouw is zij, het is het, de andere woorden hij of zij. Wij nemen dan maar stilzwijgend aan, dat de ouderen zich de echte regels nog uitstekend kunnen herinneren: namen van bomen zijn mannelijk, uitgezonderd linde en tamarinde.. namen van munten zijn mannelijk, uitgezonderd pistool, guinje en mijt.. stofnamen, die niet onzijdig zijn, zijn vrouwelijk, uitgezonderd wijn, nectar en honing.. O ja, de ouderen zullen zich de echte regels nog uitstekend kunnen herinneren! Degenen, die zulks niet meer kunnen en vaak deze moeilijkheid in hun geschreven taal ontmoeten, hebben in de loop der jaren hun privé-regels ontwikkeld: woorden op -ing (niet ling!) zijn vrouwelijk.. bij onzekerheid denken ze aan het Duits: de stoel (m.) - der Stuhl, pas op: de maan (v.) - der Mond, de citroen (m.) - die Zitrone, natuurlijk: in het Frans is het le citron! Een geweldige voorsprong hebben de mensen, die Latijn geleerd hebben: hun zal het niet overkomen te schrijven: de sociëteit (aha! societas gaat uit op -as, dus..) en zijn leden. Wij twijfelen er geen ogenblik aan, of een poging aan de zuilen van het geslachtsonderscheid te rukken zal bij velen van ons de grootste ongerustheid oproepen. Ook wij houden van de hechte traditie in de taal. De taal is een cultuurschat van de eeuwen. Lichtvaardig verworvenheden uit de geschiedenis versmaden moge een kenteken van onze tijd zijn, wij doen daaraan niet mede. Wij geloven echter vast, dat de toestand wat de voornaamwoorden aangaat om een oplossing vraagt in het belang van de Noord-Nederlanders en vooral in het belang van de velen onder hen, voor wie het goed hanteren van de schrijftaal een zeer voornaam gedeelte van hun beroep is. De Nederlands-Belgische Woordenlijst-commissie heeft een regeling ontworpen. Eerstdaags zal deze lijst verschijnen en van kracht worden. Wij hopen van ganser harte, dat de commissie haar evenwicht tussen de waardige overlevering en de nodige vernieuwing niet verloren heeft en aanvaardbare voorstellen heeft gedaan. Ieder, die enigszins op de hoogte is van de wirwar in de voornaamwoorden, zal op zijn minst begrip koesteren voor haar werk. OPROEP TOT DE JAARLIJKSE LEDENVERGADERING |
|