kan men kwalijk volhouden, dat ze ‘ergens boven op’ verkeren. Op, bijvoorbeeld, kon in de Middeleeuwen ‘in de onmiddellijke nabijheid van’ betekenen. Men vergelijke de oude naam Bergen- op -Zoom met de nieuwe Alphen- aan -den-Rijn. Nu kunnen we een woordenboek ter hand nemen en dan meteen maar het uitgebreidste van alle woordenboeken: het W.N.T. Schrikt U niet! De drie voorzetsels beslaan te zamen ongeveer driehonderd lange kolommen vol kleine lettertjes! Geen inlichting om even gauw te weten, waar het op staat.. Het woordenboek registreert, maar de voorbeelden worden zo gegroepeerd, dat er orde in de baaierd te onderkennen valt. Het verschijnsel ‘in de stad, op het dorp’ heeft in O.T. reeds eerder de aandacht op zich getrokken (11e en 12e jaargang), maar met verklaringen, vooral als die voor de hand liggen, moet men oppassen. Een verklaring, die voor de hand ligt, namelijk, dat bij ‘op wonen’ aan een zekere hoogte gedacht moet worden (zoals o.a. het grote Woordenboek èn O.T. 1942-43 doen) en dat menige ‘op’-aanduiding ontstaan is, daar oudtijds de desbetreffende plaats hoger gelegen was, blijkt toch niet in overeenstemming te zijn met de feiten.
Een twaalftal jaren vóór de beschouwingen in O.T. heeft Bon. Kruitwagen (Maasbode 27-3-30) getracht enige vaste lijnen in het gebruik van de bedoelde voorzetsels te ontdekken. Het komt ons voor, dat zijn ideeën hieromtrent voor ieder van ons zeer lezenswaard zijn. De schrijver, die voornamelijk het gebruik in Rotterdam beschouwt, constateert: 1o. Op komt voor bij alles wat een ruime open vlakte aangeeft of aangaf. Controleren we dit voor andere steden, dan blijkt het heel dikwijls juist te zijn: de Hagenaar zegt: op de Mient (= gemeenschappelijk stuk grond), de Amsterdammer: op het Hekelveld, de Haarlemmer: op het Houtplein. Wellicht, moeten we echter verzuchten, zijn hierop uitzonderingen te vinden, maar laten we die ons, gemakshalve!, besparen. 2o. ‘Op wordt gebruikt bij alles wat blijkens zijn naam water is (ook al is het nu gedempt), en bij alles wat aan het water is gelegen, hetzij als laad- en losplaats, hetzij als waterkeering.’ Hiervan kan men ook vele voorbeelden vergaren: op het Spui, op de Prinsengracht, op de Coolsingel, op de Schiedamse dijk, op de Leidsevaart. 3o. De Rotterdammer gebruikt op, waar het de buitengemeenten betreft: op Katendrecht, op Overschie. Dit laatste is niet geheel bruikbaar voor Amsterdam en Den Haag, waar naast op veel in in dit geval voorkomt. Het is natuurlijk ook mogelijk, dat het begrip buitengemeente met ruime open vlakte (‘op Heemstede’ zegt de Haarlemmer) of met water (‘op Scheveningen’) samenvalt. Het voorzetsel aan ziet men ook naast op, vooral wanneer het gehele terrein bedoeld wordt: zo woont de Amsterdammer aan de Amstel, maar op de Amsteldijk.
Het laatste woord begrenst de aanduiding nauwer. Het voorzetsel ‘in’ ziet Kruitwagen in Rotterdam gebruikt bij lanen, straten en stegen en bij alles wat het karakter van tuin of geboomte aangeeft. Men moet, zoals wij reeds zeiden, rekening houden met de voorgeschiedenis van een straat. In Heerlen schijnt men ‘op de Akerstraat’ te zeggen. De straat is immers pas laat bebouwd. In Den Haag woont men op de Laan van Meerdervoort, een brede ruime laan. Ook waar de Laan later nauwer is geworden, blijft het idee van openheid. Andersom: in Utrecht zegt men ‘in de Lijnmarkt’, een smalle straat, die om ‘in’ vraagt. In vele steden ziet men dergelijke vreemde voorzetselbepalingen, die meestal met de genoemde ‘regels’ verklaard kunnen worden. In Rotterdam zeide men ‘op de Kipstraat’. De straat heette vroeger.. Kips loot. En om nog even bij de kip te blijven: de Hagenaar woont in de Kiplaan (niet breed) en op de Prins Mauritslaan (wel breed). Wie Hagenaar zegt en zelf daar niet woont, zegt standsverschil. De enkeling, die het verschil ‘in-op’ in de Residentie als een traditie gelijk de houten ham en de vioolkist voor de aardappelen verklaard heeft, is hier toch heus abuis. Komt men ‘in’ tegen waar men ‘op’ verwacht, dan moet men verdisconteren, dat soms twee visies mogelijk zijn en dat een er van beslissend bleek te zijn. Rotterdam: in de Boompjes (maar de nabijheid van de Maas had ook ‘op’ kunnen opleveren), Den Haag: op het Voorhout (geboomte, maar het brede karakter overweegt hier). Wij verbeelden ons geen ogenblik, dat met bovenstaande beschrijving ineens alle vragen opgelost zijn. Ze is echter goed bruikbaar en beter dan al het gefantaseer dat bij tijd
en wijle over ‘op, in en aan’ te berde wordt gebracht. Dat men in een land (Nieuw-Zeeland, Australië, Engeland) maar op een eiland (Java, Ameland) woont, kan toch niet raadselachtig zijn. ‘In’ heeft hier wel degelijk de eerste betekenis ‘midden in’, gelijk ‘in een huis wonen’. Ook ‘op’ zal hier de eerste betekenis hebben ‘boven op’. Reizende van Nieuw-Zeeland en Java naar de Nederlandse straten en grachten, moeten we ijlings de eerste betekenis van ‘op’ en ‘in’ loslaten. De Amsterdammers wonen niet aan maar op de gracht en in de straat. Bij Sibculo ‘onder de gemeente Hardenberg’ behoeft men niet aan invloed van ‘ressorteren-onder’ te denken. ‘Onder’ geeft een afhankelijkheid, ondergeschiktheid te kennen: onder de indruk, onder toezicht. Bij aardrijkskundige namen, die een zekere uitgebreidheid aangeven, staat het om het behoren tot een bepaald rechtsgebied uit te drukken. Deze betekenis is echter dikwijls verzwakt tot ‘in de onmiddellijke omgeving van’.
Bij ‘op een dorp - in een stad’ is ook wel gedacht aan de hoogte tegenover de vlakte. Zo kwam men er toe ‘dorp’ af te leiden van ‘terp’, iets heuvelachtigs. Doch ‘dorp’ komt niet van ‘terp’, al heeft het er dan veel mede te maken. Royen, die het type zorgvuldig heeft onderzocht, kwam tot de conclusie, dat ook hierbij aan de ‘vrije ruimte met wijd uitzicht’ gedacht moet worden. De stad was ommuurd, het dorp niet. Natuurlijk konden er in de stad plaatsen zijn, die ‘op’ vroegen evenals op het dorp plaatsen, die ‘in’ kregen. ‘Alle simplisme is op taalterrein uit den boze; en het is hier alweer zoals overal elders bij taalkundige kwesties: alleen veel materiaal van overal