zijn niet die van het Nederlands! ‘Patris’ is een andere vorm dan ‘pater’. De vorm ‘vader’ laat ons hier in de steek, daarom de betekenis ‘van de vader’, conclusie: ‘van de vader’ is ‘patris’ is tweede naamval! Dit te hulp roepen van de betekenis, waar de vorm te kort schiet, is dikwijls de oorzaak geweest van vele narigheden bij het ontleden van zinnen. De hedendaagse spraakkunst probeert terug te komen tot de enige maatstaf: de vorm. Dit begrip is evenwel veel uitgebreider dan men denkt: hiertoe behoren ook de klemtoon, de intonatie, de pauzen in de zin, de vastheid van plaats. Degene, die zweert bij de klassieke talen, zal de zin van vader en zoon onduidelijk vinden. Afgezien van het feit, dat een zin nooit ergens in de lucht zweeft, maar altijd gebonden is aan een bepaalde situatie, een bepaalde omstandigheid, die in de tekst tot uiting komt, kan men door de intonatie heel duidelijk laten uitkomen, wie in onze zin onderwerp is, zodat men dit een vormelement van het Nederlands moet noemen.
Op sommige punten is de terminologie van onze schoolspraakkunst verouderd en dat is voor een juist begrip van de taal niet bevorderlijk. Hoe geesteloos wordt dan het ontleden van de zin. Een koppelwerkwoord zit in een rijtje, komt ‘schijnen’ voor, dan dreunen de kinderen op: ‘naamwoordelijk gezegde’; als dit fout is, blijft nog maar één ding over: ‘werkwoordelijk gezegde’. Er zijn tegenwoordig schoolboeken, die het bestaan van deze ‘koppelwerkwoorden’ geheel verwerpen en waarlijk niet ondoordacht! Oppassen is evenwel geboden: het zou onvoorzichtig zijn, in de wilde gedachte, dat van de hele ontleding eigenlijk niets klopt, alle moeizaam verworven wijsheden en inzichten van de eeuwen mede overboord te gooien! Men moet ook de termen ‘lijdend voorwerp’ en ‘meewerkend voorwerp’, waarbij geen enkel ‘voorwerp’ enigszins ‘lijdt’ of ‘meewerkt’ niet er van de schuld geven, dat de vader en de zoon elkaar niet begrijpen. ‘Direct’ en ‘indirect object’ zijn niet zo veel doorzichtiger!
Maar het onderwijs in de vreemde talen dan? Wij zijn er vast van overtuigd, dat men een vreemde taal beter kan leren, wanneer men de verschijnselen in zijn eigen moedertaal goed kan beoordelen en juist deze overtuiging brengt met zich mede, dat de moedertaal geen hulpknecht voor de vreemde talen mag zijn. Als men weet, dat een bepaalde constructie in het Nederlands anders is, zal men deze in een vreemde taal beter begrijpen. Maar men leert toch een zin in een vreemde taal als vertaling van het Nederlands? Zij, die het uit hoofde van hun vak kunnen weten, krabbelen ook daarvan terug. Wij leerden in onze jeugd de regels, daarna zinnetjes, waarin die regels waren toegepast. Tegenwoordig gaat dat meestal andersom. De kinderen krijgen direct een stuk in een vreemde taal en moeten daaruit de regels afleiden. De oude spraakkunst van vreemde talen gaf achtereenvolgens hoofdstukken als: het lidwoord, het werkwoord, het telwoord enz. Tegenwoordig komt in elke les van de voornaamste verschijnselen een klein beetje, zodat de leerlingen telkens gehele stukken uit de taalwerkelijkheid voor zich hebben. Zelfs met Latijn schijnt dit mogelijk te zijn. Dr. de Man heeft in zijn proefschrift betoogd, dat de studie van het Latijn volgens de oude methode voor het goede gebruik van het Nederlands schadelijk kan zijn. Hij speelt het klaar in de eerste les de kinderen reeds echt (eenvoudig) Latijn te laten lezen, zonder daarbij ook maar iets van verbuiging of vervoeging verteld te hebben!
‘Waarom beijveren zich niet alle Nederlandse taalgeleerden om een goede spraakkunst samen te stellen?’ vroeg ons de vader, die bij de zinsontleding van zijn zoon moest helpen. Laten wij aan de ijver van onze geleerden niet twijfelen. Er is echter iets anders. In de eerste plaats moet men bij de opbouw van een spraakkunst, die zich bezig houdt met de vorm van de Nederlandse zin, met de uiterste voorzichtigheid te werk gaan, dus oppassen, dat met het badwater niet het kind wegspoelt. In de tweede plaats vertoont de kaart van de hedendaagse spraakkunst nog vele witte plekken: terra incognita, die slechts na langdurig onderzoek bekend zal worden. In de derde plaats: de moeilijkheden bij het leren van vreemde talen worden te groot, wanneer de Nederlandse spraakkunst ineens te hoog uitschiet boven de klassieke basis, waarop bijna alle schoolleerboeken voor vreemde talen zijn gebouwd. In de vierde plaats: het is niet raadzaam de oude begrippen en termen op te ruimen, als daarvoor voorlopig niet iets beters kan komen. Dr. P.C. Paardekoper is een van de taalgeleerden, die zich beijveren om een nieuwe Nederlandse spraakkunst te vervaardigen. Wij zijn het met zijn theorieën zeker niet altijd eens en de stijl, waarin hij zijn uiteenzettingen openbaar maakt, schijnt met opzet gemaakt te zijn om O.T. tegen zich in het harnas te jagen, maar in zijn jongste boekje ‘Beknopte ABN-Spraakkunst’ hebben wij toch vele frisse en gezonde ideeën gevonden.
Het zou dom zijn, wanneer wij dergelijke pogingen zonder enig voorbehoud als lachwekkend en onbruikbaar zouden voorstellen, al hebben wij dan bij het doorwerken van allerlei nieuwe taalkundige theorieën menigmaal ironisch moeten zuchten: wat hebben wij in onze tijd toch slecht Nederlands geleerd en wat zal de opgroeiende generatie een zuivere en ongekunstelde taal gaan spreken! Maar eerlijk is eerlijk: wij, oudere mensen, opgevoed met De Vries en Te Winkel, met het koppelwerkwoord en de bepaling van gesteldheid, hebben (gelukkig) de wijsheid niet alleen in pacht. De generatie taalgeleerden, bij wie wij zijn grootgebracht, gold in haar tijd ook als baanbrekend. In elk geval mogen wij de jongste onderzoekers er geen verwijt van maken, dat zij geen liefde voor hun taal koesteren. In het zoëven aangehaalde werkje lezen wij op pag. 13: ‘Het is de taal waarin de Nederlanders, tijdens de bezetting, hun afscheidsbrief schreven de nacht voor hun terechtstelling, de taal waaraan we elkaar altijd weer herkennen, waar we elkaar op de wereld ook ontmoeten. Jan van Riebeeck z'n journaal was in het Nederlands geschreven, evenals de dagboeken van al onze grote ontdekkingsreizigers in alle eeuwen, bij de Noordpool en aan de evenaar. Sinds