Vreemd want in strijd
In Augustus 1952 schreven wij over een zin als ‘zijn gedrag is vreemd, want in strijd met de gewoonte’. Ons oordeel van het vorige jaar vindt een ondersteuning in de mening van een lid van onze Raad, die het volgende schrijft:
Hier wordt een voegwoord verbonden met een voorzetselverbinding. Nu is want nevenschikkend voegwoord. Toch is samentrekking van onderwerp en werkwoord ongewoon bij want, wel bij de nevenschikking door en, of en maar. Dat zit in het causale karakter van want, dat dus feitelijk op de grens staat van nevenschikking en onderschikking. In het gegeven geval is samentrekking echter denkbaar: zijn gedrag is vreemd, want het is in strijd met de gewoonte. Uitgesloten zou verkorting zijn, wanneer het werkwoord in de want-zin een ander is dan in den voorafgaanden zin: hij gaat niet mee, want hij is te moe.
Ik concludeer, dat de zin ‘zijn gedrag is vreemd, want in strijd met de gewoonte’ niet ‘normaal’ is, d.w.z. niet algemeen gebruikelijk, en naar ik meen nog weinig gesignaleerd (in de grammatica van De Vooys wordt de constructie vermeld, maar alleen in bijvoegelijk gebruik, Overdiep wijst in de Stil. Gramm. op het overspannen karakter van zulke beknopte, samengetrokken vormen (§ 361)), maar interessant en theoretisch toelaatbaar, wanneer hij beperkt blijft tot samentrekking van onderwerp en gezegde (werkw.) van den vorigen zin. Interessant, omdat want hiermee verder de weg opgaat van de andere nevenschikkende voegwoorden. De constructie is m.i. niet fraai, maar ook hier kan behoefte aan kortheid en beknoptheid de stilistische factor zijn, die het gebruik stimuleert. Hoe is deze uitdrukking verbreid? Een ander lid van onze Raad schrijft hierover:
Vergis ik mij niet, dan heeft dit gebruik van want verbreiding gekregen onder de invloed van het litteraire proza der Tachtigers (Kloos), en voor mijn gevoel draagt het daarvan nog steeds enigermate de stempel. Met deze beperking acht ik het goed Nederlands.