nu ook het verband tussen kraan (vogel) en kraan (hijswerktuig), sturen (van een schip) en sturen (zenden), drift (vaart) en drift (boosheid) niet meer gezien.
Evenzo kan het omgekeerde voorkomen, nl. dat men wel verwantschap voelt, waar deze oorspronkelijk niet bestaat, b.v. bij klinken (geluid maken) en klinken (met klinknagels bevestigen).
Zijn homoniemen hinderlijk in de taal? Men heeft het bestaan van homoniemen wel eens als een gebrek in de taal beschouwd. Nu is inderdaad een taal rijker naarmate zij meer woorden en uitdrukkingsmogelijkheden bezit en voor verschillende begrippen en zelfs voor verschillende nuanceringen van hetzelfde begrip ook andere woorden heeft. In dat opzicht zijn de dialecten, de streektalen vaak veel rijker dan het zogenaamde algemeen beschaafd. Het is echter niet zo, dat homoniemen altijd aanleiding tot misverstand moeten geven. Er zijn verscheiden gevallen, waarbij misverstand zelfs uitgesloten is, o.a. bij verschillende woordsoorten: arm, blind, net, lam, laag, mat, week, waard, kras, rijk (alle als zelfst. en bijv. nw.); varen, kussen, bergen, plooien (als zelfst. nw. en werkw.); haast, pas, weg, weer, enkel (als zelfst. nw. en bijw.); zeven, acht, elf (zelfst. nw. en telw., zeven ook nog als werkw.); top, krak (uitroepen en zelfst. nw.). Bij zulke woorden blijkt onmiddellijk uit hun functie in den zin, wat bedoeld wordt. Ook is er geen gevaar voor misverstand bij werkwoorden, die verschillend worden vervoegd (leiden zwak en lijden sterk), bij zelfst. naamwoorden met een verschillend geslacht (de portier en het portier), bij zelfst. naamwoorden met verschillend meervoud (blad-bladen en blad-bladeren), bij stofnamen en nietstofnamen (as van een sigaar en as van een wiel, baai als stof en baai als inham, koper als metaal en koper van kopen), bij concrete en abstracte begrippen (hoop als stapel en hoop als verwachting).
Verder zijn homoniemen niet hinderlijk, als ze tot verschillende taalkringen behoren. Vraagt men een boer naar zijn bul, dan zal hij vol trots zijn stier laten zien, als men den een of anderen geleerde over zijn bul aanspreekt, zal hij wel niet aan een stier, maar aan zijn doctorsbul denken. Zo gaat het ook met technische woorden en met uitdrukkingen, die in de ene streektaal een afwijkende betekenis van dezelfde uitdrukkingen in een ander dialect hebben.
Ongetwijfeld zijn er echter ook gevallen, waarin homoniemen wel degelijk tot misverstand aanleiding kunnen geven en deze zal men reeds vanzelf trachten te vermijden, als men vreest niet begrepen te zullen worden. Een Groninger zal tegenover en Twentenaar niet sichten voor maaien bezigen, als hij weet, dat sichten in Twente zeven betekent.
Prof. De Vooys noemt verscheiden gevallen, waarin een homoniem hinderlijk kan zijn en daarom haast vanzelf in onbruik raakt. Zo b.v. een woord dat gelijkluidend is met dat voor een onkies begrip.
Misschien heeft schede, waarbij men volgens de gewone ontwikkeling afkapping van de e zou verwachten, deze e behouden, omdat het anders gelijk zou worden aan een onfatsoenlijk woord. Een homoniem wordt gewoonlijk ook vermeden, als het een komische gedachte opwekt. Prof. De Vooys noemt enkele aardige voorbeelden: hij slacht zijn vader (in den zin van: hij lijkt op, hij aardt naar zijn vader), een engelse stem (bij Vondel in de betekenis van een engelenstem); verder maag (in de betekenis van bloedverwant) en likken (afslijpen). Al deze woorden raken langzamerhand in onbruik; ze worden vaak alleen nog gebezigd bij wijze van woordspeling of als men een grappig effect wil bereiken.
Homoniemen kunnen zich ook niet handhaven, als ze tegenstrijdige betekenissen hebben gekregen. Het woord gemeen b.v. in den zin van algemeen en gemeenschappelijk is niet meer in zwang. Het leeft alleen nog voort in enkele geijkte uitdrukkingen als: gemenebest, gemeen soldaat, gemene gratie, grootste gemene deler, kleinste gemene veelvoud. Maar een gemene opvatting of een gemene behandeling kan men beslist niet in dezen zin gebruiken.
Om al dergelijke hinderlijke homoniemen te vermijden, zoekt men zijn toevlucht tot omschrijving (b.v. spit in den rug), woordverlenging door samenstelling (b.v. zitbank, steenkool, legerkamp), of ook tot differentiatie (b.v. broos naast bros, schitteren naast schetteren).
Indien een van de homonieme woorden een synoniem heeft, wordt het daardoor veelal overvleugeld. Zo is het Mnl. aen (ane) in de betekenis van zonder, geheel verdrongen door zonder, terwijl aen, ons voorzetsel aan, nog altijd algemeen gebruikt wordt.
Homoniemen, die werkelijk moeilijkheden veroorzaken, moeten op den duur vanzelf wegens hun onbruikbaarheid verdwijnen, terwijl de andere rustig blijven voortleven, totdat zij tengevolge van een hinderlijke betekenisontwikkeling of door onaangename associaties onbruikbaar worden. Dan hebben ook zij hun langsten tijd gehad.