Reynaert tussen de stijloefeningen
Zijn er onder onze lezers, die Reynaert niet kennen? Dan zullen wij hem aan u voorstellen: hij is de slimme vos, die er heel vroom uitziet, een schijnheilig gezicht zet, vleiende woorden spreekt, maar ondertussen.... past op voor zijn streken! Hij komt dikwijls voor in de eeuwenoude dierenfabels en speelt zelfs de hoofdrol in het bekende dierenepos Van den vos Reynaerde. Zo heet het in het Middelnederlands. Het verhaal is echter niet van Nederlandsen oorsprong. De dierenverhalen zijn al heel oud en vinden hun bakermat in het verre Oosten, in Indië. De oudste bekende dierenverhalen zijn de Aesopische fabelen; dit zijn korte verhaaltjes met een zedelijke strekking, geschreven in Grieks proza. Zij staan op den naam van Aesopus, die volgens de Grieken in Phrygië en Lydië thuishoorde. Aesopus is echter geen historische persoon. Maar dat de fabels niet van Grieksen oorsprong zijn, blijkt wel daaruit, dat de Grieken zelf Phrygië of Lydië als hun vaderland noemen. Bovendien treden er in de verhalen dieren op, die niet in Griekenland, maar wel in Indië voorkomen, o.a. de leeuw. Ook uit Indië zelf zijn dergelijke verhalen bekend met name de Pantsjatantra (d.i. de vijf stukken) en de Hitopadesa (d.i. heilzame raadgeving), doch deze zijn van jongeren datum dan de fabelen van Aesopus. Zou dan toch Griekenland de bakermat zijn? Neen, want behalve de boven aangevoerde argumenten, die tegen deze veronderstelling pleiten, zijn er ook in Indië zelf nog wel bewijzen, dat de overgeleverde verhalen daar niet de oudste zijn. Lang voordat de dierenfabels in Griekenland in zwang kwamen, bedienden de Indische wijzen er zich al van om hun lessen uit te delen. Dat kan men uit de Boeddhistische geschriften lezen.
De Griekse fabels van Aesopus zijn in den Romeinsen keizertijd door Phaedrus in het Latijn vertaald, en wel in versvorm. Omstreeks de tweede eeuw voor Chr. had de Syriër Babrius ze al in Griekse verzen overgebracht, en deze zijn voor een deel in het Latijn vertaald door zekeren Avianus.
Deze Latijnse teksten zijn telkens weer omgewerkt, zowel in proza als in poëzie, en in verschillende talen vertaald, in 't Frans onder den titel: Ysopet, in het Diets als: Esopet. Van de Dietse Esopet zijn nog 67 fabels bewaard gebleven met een proloog, waarin de dichter zegt, dat hij ‘in die ere ons Heren bi beesten ende bi vogelen wille leren die nature van den lieden’.
In de oudste dierenverhalen hadden de beesten geen namen. Pas in het begin van de 12de eeuw is een Nederlander begonnen de dieren namen te geven. Het oudste bekende gedicht, waarin de dieren eigennamen dragen is de Ysengrimus, ± 1150 door meester Nivardus, waarschijnlijk een Gentsen monnik, gemaakt. De Franse dierdichten, die van de 12de tot de 19de eeuw ontstaan zijn, werden samengevat onder den naam: Roman de Renart. In het Duits heeft de Elzasser Heinrich der Glîchesaere de verschillende dierenverhalen verenigd in:: Isengrînes Nôt. Isegrim is de wolf, ‘de man met een ijzeren helmmasker’.
De fabels waren van verschillenden aard. Zij konden een didactisch karakter hebben, zoals de leerdichten. Dan werd het nuttige met het aangename verenigd; de stof, waarin men de lezers of hoorders wilde onderwijzen, werd in een smakelijken vorm opgedist. Soms waren de verhalen zuiver epische sproken, maar ze werden ook vaak aangewend om mensen en toestanden te hekelen. Nu kon in de Middeleeuwen niet ieder-