Maar in het December-nummer van 1949 lucht een oude vriend aldus zijn hart: ‘Waarom heet een mars tegenwoordig bij de meeste omroepers een marsj?’. Is dat niet de wereld op zijn kop gezet?
In zekeren zin wel. In het no. van Maart 1949 wordt gezegd: Wie in ‘marsch’ een g hoort, is een Hagenaar, wie daarin alleen een s hoort, een Amsterdammer. En verder, dat de sch behouden blijft in vreemde woorden. Het is echter de vraag, of wij mars(ch) nog altijd als een vreemd woord moeten beschouwen. Het woord komt al in onze 17de-eeuwse literatuur voor! Het werd vroeger ook wel met s geschreven, o.a. door Huygens. Het wordt nog vaak als marsj uitgesproken in overeenstemming met marcheren en dit is ongetwijfeld de oorspronkelijke uitspraak. Misschien zou marche de juiste schrijfwijze zijn evenals douche. Wij schrijven ook niet: marscheren, detaschement e.d. Op zijn Nederlands gespeld zou het marsj moeten zijn, vgl. sjees, afkomstig van het Franse chaise, dat in de 17de eeuw ook ‘tweewielig rijtuig’ betekende; en sjezen, eigenlijk: op een sjees de academie verlaten. In Zuid-Nederland komt ook de uitspraak sees en sezen voor. Naast marsj horen we tegenwoordig dikwijls mars. Het is niet onmogelijk, dat deze uitspraak mede door de spelling, meer wordt verbreid. (Red.).
U wilt ‘détacheren’ vervangen door ‘plaatsen’. Verdient ‘tijdelijk overplaatsen’ niet de voorkeur? (Ja; of tijdelijk plaatsen, tijdelijk indelen. Red.).
‘Chef immédiat’ schijnt moeilijkheden bij de vertaling te geven. Wat is er tegen ‘directe chef’? (Niets. Red.).
‘Toekomstplannen’ noemt u een pleonasme. Tot op zekere hoogte heeft u daarin natuurlijk gelijk: inderdaad kan vaak met ‘plannen’ volstaan worden. Maar vergelijk u deze beide voorbeelden eens: ‘Wat zijn je plannen? Ik ga naar de bioscoop’, en ‘Wat zijn je toekomstplannen? Ik ga rechten studeren’. Taal is (gelukkig!) geen wiskunde.
Tot slot nog de volgende, uit een krantenverslag gehaalde zin: ‘X heeft een belangrijk aandeel gehad in het verzet tegen de Duitsers’. Ik zou deze zin niet graag ‘fout’ willen noemen, maar toch bevredigt ze me niet helemaal. Voor mijn gevoel mag men de woorden ‘belangrijk aandeel’ slechts gebruiken, als het inderdaad om een groot deel gaat, zó groot, dat het, indien het te berekenen ware, op zijn minst vele percenten zou belopen. ‘De secretaris heeft een belangrijk aandeel gehad in de voorbereiding der tentoonstelling’. ‘De links-binnen had een belangrijk aandeel in de overwinning’. Maar zonder iets aan de praestaties van den heer X te kort te willen doen: hij was toch maar één van de vele, vele duizenden. Hij heeft deelgenomen aan het verzet en hij heeft daarbij belangrijk werk gedaan, maar een ‘belangrijk aandeel’: neen. Voelt U dit ook zo?’ (Ja; wij willen hierbij wijzen op het verschil in betekenis in: ‘belangrijk werk’, waar ‘belangrijk’ rijk aan belang, gewichtig betekent en in een ‘belangrijk aandeel’, waar ‘belangrijk’ in den zin van aanmerkelijk, nog al groot, dus ter aanduiding van een graad wordt gebezigd, Red.).