Onherroepelijk en onherroepbaar.
Een lezer vraagt: is er verschil tussen onherroepelijk en onherroepbaar? Het W.N.T. zegt, dat onherroepbaar nagenoeg hetzelfde betekent als onherroepelijk, doch weinig in gebruik is. Vondel spreekt ergens over ‘eenen eedt, die onherroepbaer is’. Ook Bilderdijk heeft het over ‘d'onherroepbren eed’; verder vindt men bij hem: ‘Jupiters bevel en onherroepbre wet’ en ‘die onherroepbre stond’. Onherroepelijk betekent: niet herroepen kunnende worden en heeft dus betrekking op iets dat reeds gebeurd is. Het wordt echter ook wel eens oneigenlijk gebruikt van iets, dat nog gebeuren moet: morgen zal de dag van het onherroepelijke afscheid aanbreken. Als bijwoord van wijze komt het voor in de betekenis: zó, dat een beslissing niet kan worden herroepen: wie draagt thans nog hoepelrokken? alles heeft zijn tijd: de mode beslist onherroepelijk. In het Wetboek van Strafrecht leest men: ‘Indien de beleedigde aan het te laste gelegde feit bij rechtelijk gewijsde onherroepelijk is schuldig verklaard, is veroordeeling wegens laster uitgesloten’. Dan wordt het woord nog gebruikt in den zin: zó, dat er niets meer aan te doen is, b.v. bij Busken Huet: ‘Ik wierp een langen en treurigen terugblik op den onherroepelijk vervlogen tijd’.
De achtervoegsels -(e) lijk en -baar zijn wat hun betekenis betreft nauw aan elkaar verwant. Ons -lijk is het Gotische -leiks, in oorsprong gelijk aan het zelfstandige naamwoord lijk, Got. leik, d.i. lichaam. Got. liuba-leiks betekende oorspronkelijk: een lief uiterlijk hebbende, vandaar: liefelijk. Het achtervoegsel -(e)lijk is zeer productief en komt voor na zelfstandige en bijvoegelijke naamwoorden: menselijk, mannelijk, gevaarlijk; ziekelijk, openlijk. Ook achter werkwoordsstammen kan het gevoegd worden: verachtelijk, begrijpelijk. Oorspronkelijk gebeurde dit niet,