begrip uitdrukken, verschillende waarde kunnen hebben. Bij de mensen vindt men allerlei rangen en standen, verschillende kringen en onderscheiden karakters. Zou het dan bij de woorden, die immers bij de mensen horen, niet evenzo zijn? Wij kennen een ding met twee wielen, een zadel en een stuur. Dit ene voorwerp kan worden aangeduid door verschillende woorden: rijwiel, fiets, kar, peddel, stalen ros. Woorden met denzelfden begripsinhoud en toch zal ieder het verschil voelen. Rijwiel klinkt officiëel, ambtelijk, fiets is het in de alledaagse taal gebruikte woord, kar en peddel horen in de sportieve taal thuis, en het stalen ros is een verheven, dichterlijke uitdrukking. Onze taal kent vele schakeringen; we onderscheiden het familiare en het vormelijke, het sportieve, het plechtige en het dichterlijke taalgebruik, elk met zijn eigen taalvormen. De mens heeft een gezicht, maar in min of meer deftigen stijl heeft hij een gelaat, militairen en jongelui hebben een bakkes, tronie, bek, facie of smoel, en vele moeders trachten tevergeefs hun zoons te overtuigen, dat dezen geen snoet, maar een gewoon gezicht hebben, ofschoon ze vroeger, toen hun kinderen nog klein waren, zelf zeiden, dat die hummels zulke lieve snoetjes hadden!
Tot de vormelijke taal behoren: zeer, voornemens, nabij, gaarne tegenover het meer alledaagse: heel (erg), van plan, dichtbij, graag. Toch staan deze woorden niet zo heel ver van elkaar af. Vrij wat groter is de afstand tussen telg en tak, zetel en stoel, schrijden en lopen, stulp en hut, gaarde en tuin, waarbij verheven, dichterlijke en enigszins archaïstische woorden staan tegenover die uit het gewone dagelijkse gebruik. Het kan wel gebeuren, dat bij zulke archaïstische woorden de oorspronkelijke betekenis op den achtergrond raakt. Nu denken we bij zwerk aan het uitspansel, doch dat woord betekent oorspronkelijk wolk. Schone dreven waren vroeger schone lanen, nu wordt de hele omgeving erdoor aangeduid; in Zuid-Nederland is dreef nog het gewone woord voor laan.
Niet alleen zijn er onder de woorden rangen en standen, ook hebben ze een bepaalde gevoelswaarde, die vaak heel persoonlijk is. Een woord als dominee heeft voor de een een prettigen, vertrouwden klank, doch wekt bij de ander onaangename gevoelens. Daarentegen is de gevoelswaarde meer algemeen bij toneelspeler en comediant, musicus en muzikant. Tevredenstellen klinkt altijd gunstig, paaien ongunstig. Wie een goed voorbeeld navolgt, wordt geprezen, maar als iemand te horen krijgt, dat hij een ander naäapt, voelt hij dit als een verwijt. Sluw en doortrapt worden algemeen in ongunstigen zin gebezigd, maar gevat, pienter, gewiekst klinken waarderend. Andere woorden worden soms in goeden, soms in kwaden zin gebruikt, zoals, om bij hetzelfde begrip te blijven: listig, slim, goochem, leep.
De gevoelswaarde der woorden behoeft door de eeuwen heen niet gelijk te blijven, zij kan ook wisselen. Sinjeur was in de 17de eeuw een heel gewoon woord voor mijnheer, maar het is langzamerhand aan lager wal geraakt en nu zou men niet graag meer met sinjeur worden aangesproken! De oorspronkelijk alledaagse woorden hulk, stulp, onverlaat, beemd, landouw zijn, doordat zij op den duur alleen in poëtische taal werden gebezigd, naar den plechtigen taalkring verhuisd. Voor een woord als zuipen, dat door Vondel nog hoog werd aangeslagen, wordt nu de neus opgehaald. Ook in de taalwereld kan het verkeren! Woorden zijn geen dode dingen, alleen maar een paar letters of klanken, zij zijn evenals de gedachten en de gevoelens van de mensen, waarvan zij als het ware de spiegel zijn, vol leven en beweging. Ook de synoniemen getuigen daarvan.