de dag van Frija; dit is een vertaling van het Lat. dies Veneris, de dag van Venus. Dezelfde stam vinden we in ons werkwoord vrijen, welk woord verwant is met het oudsaksisch frîehan, frîohon, ags, frêogan, gotisch frijon, met de betekenis van: liefhebben. Dit alles geeft ons echter nog niet het recht om den Vrijdag nu voortaan maar als een dag om te vrijen te beschouwen! Tenslotte komt dan nog de Zaterdag, die nu eens niet vertaald is, maar gewoon overgenomen uit het Lat. dies Saturni, dag van Saturnus.
Ook andere woorden zijn al vroeg van de Romeinen overgenomen. Woorden als meier (major), metten (mattina, uit matutina), waarbij de Lat. a onder invloed van de volgende i of j tot e is geworden (i-umlaut) moeten reeds voor de 9de eeuw in het Germaans zijn opgenomen, evenals woorden, waarin de lange Lat. ê met ie of ij (vroeger ī) zijn weergegeven. Voorbeelden hiervan zijn: riem (remus), spiegel (speculum), spijs spesa).
Heel wat woorden, die tot de kerktaal behoren, hebben wij aan het Latijn te danken. Verscheidene daarvan zijn van Grieksen oorsprong en zijn via het Latijn in onze taal doorgedrongen. Ons woord kerk b.v. stamt uit het Griekse ϰυϱιαϰὸν (kuriakon), dat ‘van den heer’ betekent. Paus komt van het Griekse πάπας (papas) en priester van πϱεςβύτεϱος (presbuteros), dat we terugvinden in Presbyteriaans. Ook leek, klerk, diaken, monnik en aalmoes zijn van Griekse afkomst. Barmhartigheid is echter een letterlijke vertaling van het Latijnse misericordia. Echte Nederlandse woorden in de kerktaal zijn o.a. hemel, hel, doop, biecht, gemeente en vasten; deze zijn alle van Germaansen oorsprong.
Woorden, die voor de 12de eeuw uit het Latijn zijn overgenomen, kregen het Germaanse accent, d.w.z., dat de klemtoon op den eersten lettergreep viel, zoals bij zólder uit Lat. solárium, vénster uit Lat. fenéstra.
Niet alleen in de oudste tijden, toen de Romeinen hun macht hier trachtten te vestigen, ook later bleef het Latijn groten invloed op onze taal uitoefenen. Het Latijn was immers de taal van de wetenschap, die in de M.E. in ons land voornamelijk in de kloosters werd beoefend. Bij Jacob van Maerlant vinden we simme en s(c)imminkel voor aap, uit Lat. simia en simiuncula. Ook gaf hij letterlijke vertalingen uit het Latijn, zoals zeepaert uit equus marinus voor het tegenwoordige walrus; hazenvoet, uit buteo lagopus voor onzen buizerd. De schrijftaal van officiële stukken was doorspekt met letterlijk uit het Latijn vertaalde of aan het Latijn ontleende formules en woorden, die zich gedeeltelijk de eeuwen door gehandhaafd hebben. Een voorbeeld hiervan is de z.g. pluralis majestatis: wij voor ik. Een ander voorbeeld is ons woord datum, dat eigenlijk ‘gegeven’ betekent. Een oorkonde eindigde nl. met: Gegeven (Lat.: datum) en dan volgde de ‘datum’, de dagtekening. Inventaris, mandaat, clausule, kapittel (hoofdstuk), artikel, nummer, inkluis, en ook verkortingen als P.S. (post scriptum) en N.N. (nomen nescio, d.i.: den naam weet ik niet) behoren tot deze groep.
En nu de M.E., was het toen gedaan met den Latijnsen invloed? In het geheel niet! Het was dan ook geen overbodige weelde, dat er woordenboeken ter verklaring van vreemde woorden verschenen! In 1650 kwam Lodewijk Meyer met zijn ‘Nederlantsche Woordenschat’ voor den dag, in 1773 verscheen de ‘Woordentolk of Verklaring der voornaamste onduitsche en andere Woorden in de hedendaagsche en aaloude Rechtspleginge voorkomende’ van Thymen Boey en ook in de 19de eeuw zagen weer nieuwe vreemde-woordentolken het licht.
Juist zij, van wie wij het misschien het minst zouden verwachten, bevorderden den invloed van het Latijn. Wie? Wel, de taalzuiveraars, de puristen! Niet, dat zij de woorden zomaar overnamen, neen, maar zij gingen alles letterlijk vertalen en voerden zo den geheel met ons taaleigen strijdenden Latijnsen zinsbouw in! Vooral Hooft maakte zich hieraan schuldig. Zo schreef hij b.v.: Hij zeide te zullen doen tgeen hij verstond tot 's Konings dienst te strekken. Dit is een zin met den Latijnsen accusativus cum infinitivo: tgeen hij verstond te strekken enz., in plaats van hetgeen, waarvan hij meende, dat het strekte enz. Ook de nu nog gebruikelijke grammaticale namen: zelfst. en bijv. naamwoord, voornaamw., telw., lidw., werkw., bijwoord, voorzetsel, voegwoord en tussenwerpsel dagtekenen uit de 16de eeuw, toen zij letterlijk uit het Latijn werden vertaald.
Het als zelfst. naamw. gebruikte verleden deelwoord in actieve inplaats van passieve betekenis is ook al door de Romeinen in onze taal gebracht: onze oudgedienden, geleerden en gezworenen zijn niet anders dan letterlijk vertaalde emeriti, docti en iurati! Zelfs het passieve gebruik van intransitieve (onovergankelijke) werkwoorden: er wordt gefluisterd voor: men fluistert of: ze fluisteren, is een Latinisme. Zo vinden de macht en de cultuur van het oude Romeinse wereldrijk, ook nu dit sinds lang is verdwenen, thans nog hun weerslag in onze taal!