kunnen vormen, als we de geschiedbronnen, die ons door de taal in haar geschreven vorm van oude tijden en toestanden op de hoogte brengen, niet hadden!
Gesproken woorden bestaan maar een kort ogenblik, geschreven taal is duurzamer; het komt er bij de laatste des te meer op aan een goeden stijl te bezigen. Maar ook de schrijfwijze speelt een belangrijke rol; zij mag niet in strijd met het taaleigen zijn, maar moet die taal en de daarin uitgedrukte begrippen zo duidelijk mogelijk weergeven. Wij moeten echter nooit vergeten, dat de geschreven taal niet voor onze oren, maar voor onze ogen bestemd is. Hoe meer schakering de woordbeelden voor de verschillende begrippen vertonen, des te duidelijker en vlugger verstaanbaar zal de geschreven taal zijn.
De taal in haar geschreven vorm kan veel invloed oefenen op de taalontwikkeling; is zij slecht geschreven, dan kan zij gemakkelijk taalbederf in de hand werken; goed geschreven taal daarentegen zal een juist taalgebruik in hoge mate kunnen bevorderen. In ons spreken zijn wij dikwijls haastig en daardoor slordig, doch aan hetgeen wij schrijven besteden wij gewoonlijk meer tijd en zorg; wij lezen onze zinnen nog eens over en overwegen bij onszelf, of wij onze bedoeling niet nog juister en zo mogelijk mooier kunnen weergeven.
Neen, lezers, denkt niet, dat wij de waarde en de betekenis van de geschreven taal onderschatten. Doch wij achten ons geenszins bevoegd een uitspraak te doen in een zo netelige zaak als het spellingvraagstuk, waar geleerden en letterkundigen van den eersten rang onderling zo zeer van mening verschillen. Velen van hen weigeren de officiële spelling te aanvaarden, terwijl anderen haar al bezigden lang voordat zij een officiëel karakter droeg! Zo hebben b.v. Mevr. Ina Boudier-Bakker, Carel Scharten, P.C. Boutens, Prof. Dr. J. Huizinga en Prof. Dr. J. Wille zich altijd tegen de nieuwe spelling verzet; Albert Verwey daarentegen verklaarde zich reeds in 1934 voor de spellingvereenvoudiging; ook de hoogleraren De Vooys, Gerlach Royen e.a. zijn voorstanders van de vereenvoudigde schrijfwijze.
Het ligt voor de hand, dat deze zaak niet maar alleen een spellingkwestie is; het gaat niet alleen om de wijze, waarop klanken in letters weergegeven moeten worden, doch ongetwijfeld is ook de taal zelf in het geding; of b.v. de buigings-n al dan niet weergegeven moet worden heeft met spelling weinig te maken; dit is zuiver een kwestie van de taal en haar ontwikkeling. En juist ten aanzien van punten, die de taal zelf raken, opperen de tegenstanders bezwaren. Doch ook zij dwepen niet met de spelling van De Vries en Te Winkel, maar zien wel degelijk haar gebreken en willen gaarne medewerken om tot een betere schrijfwijze te komen. Velen hunner zijn dan ook lid van de Vereeniging voor Orde en Eenheid in de Schrijftaal, die tot doel heeft: ‘handhaving van de schrijfwijze volgens De Vries en Te Winkel, behoudens de gebruikelijke afwijkingen in zake de verbuiging van “een”, “geen”, “mijn” enz., zoolang niet is tot stand gekomen een hervorming, die het karakter draagt van een nationaal werk’. Deze vereniging acht de thans geldende spelling dus niet nationaal. Ons blad wil echter wel nationaal zijn! Daarom willen wij niemand dwingen een spelling te schrijven, die volgens hem geen nationaal karakter draagt of zelfs onze taal in zekeren zin van haar rijkdom berooft. Maar evenmin dwingen wij iemand, die in de officiële spelling geen gevaar voor de taalontwikkeling ziet, maar haar integendeel wel niet volmaakt, maar toch een grote verbetering acht. Niet volmaakt, want evenmin als de tegenstanders de schrijfwijze-De Vries en Te Winkel feilloos achten, menen de voorstanders, dat met de thans officiëel aangenomen spelling het toppunt van volmaaktheid bereikt zou zijn.
Slotsom: Wij houden ons op een veiligen afstand van het wespennest! Wij spreken in dezen geen orakel! Hoe zouden wij kleine lilliputters ons vermeten een oplossing te geven in vraagstukken, waarin de grote heren niet eenparig uitspreken: Niet zóó, maar zó!