Poets
‘Wat is een “poets” die men iemand bakt?’ - Over de afkomst van het woord loopen de meeningen uiteen. Franck-Van Wijk is geneigd een oorspronkelijk Germaansch woord aan te nemen, denkende aan mnd. ênem ênen pussen rîten, hd. possen reissen (reeds in 1540 gevonden: bossen reissen). Anderen daarentegen neigen tot de opvatting dat ons ‘poets’ identiek is met mnl. ‘bootse’ (dat wij nog kennen in ‘nabootsen’). Dit ‘bootse’ (boetse, botse, butse) beteekende: bult, (pestbuil, knop, oneffenheid; het was overgenomen uit het Fransch: boche, boce (uitgesproken met ts). Bij dit woord en de daarmede verwante woorden in andere Romaansche talen is, misschien het eerst in 't Italiaansch, de beteekenis ‘bult’ toegepast op verheven beeldhouwwerk, bepaaldelijk op een model van leem of was, later ook op een ontwerp of schets in 't algemeen: it. ‘bozza’, bult, ronde verhevenheid, ruw bewerkte steen, schets, drukproef (ook: leugen!); ‘bozzo’, ruwe steen, steenen uitsprong, werkstuk; ‘boccia’, (bloem)knop; prov. ‘bossa’, buil; sp. ‘bocha’, houten bal; ‘esbozo’, ruw werk, aanleg eener schilderij; port. ‘bochecha’, dikke wang; ‘esboçar’, in 't ruwe bewerken; fr. ‘bosse’, relief-drijfwerk. Deze beteekenis is, hetzij uit het Italiaansch of uit het Fransch, omstreeks de 16de eeuw ook in het Nederlandsch overgegaan; denkelijk was het een term der beeldende kunstenaars. Al deze Romaansche woorden brengt men gewoonlijk in verband met onfrank. ‘bôtan’, slaan, stooten; ags. beâtan (‘to beat’). Dat hetzelfde woord ook de beteekenis: grap heeft aangenomen vindt waarschijnlijk zijn verklaring in een bijzondere toepassing op de koddige, groteske figuren, die als bijwerk in de Middeleeuwsche kunst zoo
veelvuldig voorkwamen. Vandaar zal het woord overgedragen zijn op de voorstelling ‘afbeelding’ eener dergelijke figuur met mom, houding en gebarenspel, eindelijk in 't algemeen op elke kluchtige vertooning, een grap, hetzij in daden of in woorden. Evenzoo in het Nederlandsch en Hoogduitsch: mnd. mhd. nhd. ‘bose, botze, posse’. In het Nederlandsch is deze laatste beteekenis alleen in gebruik gebleven bij de vormen met p.
Wat nu de oe-klank betreft, deze moet ontstaan zijn uit een Noordfranschen vorm van het woord met ou; het grillige gebruik heeft bij het znw. en het afgeleide ww. ‘bootsen’ de oo behouden, daarentegen bootseeren gaandeweg verdrongen door boetseeren.
De bewerkster van het woord in het W.N.T. kiest geen partij. ‘Wellicht’, zegt zij, ‘zijn Germaansche en Romaansche vormen samengevallen’.