is, de moeder een Nederlandse, het mogelijk bleek dat hun kind beide talen leerde, zonder de woorden door elkaar te gebruiken, mits de vader altijd Frans en de moeder altijd Nederlands sprak. Maar toch kreeg de moedertaal later de overhand, want toen het op zinsbouw aankwam, zei het kind: ‘il bat le lion mort’, omdat in de moedertaal gezegd wordt: ‘hij slaat de leeuw dood’. Dit kind had dus reeds moeilijkheden, die kinderen uit een gezin, waar twee talen in huis door elkaar gesproken worden, zeer ernstig ondervinden; hiervan kunnen alle onderwijzers in tweetalige landen meepraten.
De Zwitserse Prof. Baumgarten heeft naar de psychologie van de tweetaligheid een diepgaand onderzoek ingesteld en komt tot de slotsom, dat het taalgevoel van een kind het best ontwikkeld wordt indien het kind tot tenminste het tiende jaar in één taal wordt onderwezen en opgevoed; dan kan daarna de tweede, en zonodig meer talen, worden aangeleerd, zonder zijn macht over eigen taal te bederven.
Dit is een buitengewoon belangrijke gevolgtrekking, waarmede het school-onderwijs in Zwitserland rekening houdt in het leerplan. Wordt dit verzuimd dan ontwikkelt zich taalzwakte: bij het spreken kan het juiste woord niet gevonden worden, er ontwikkelt zich aarzeling en gebrek aan zelfvertrouwen, want het kind beheerst zijn eigen taal niet. Taal is macht, en hij voelt zijn onmacht. Ook al waren zijn eigen gedachten nog zo gezond, hij kan er geen uiting aan geven, hij kan de ander niet overtuigen, hij voelt zich hulpeloos, vooral als hij bemerkt dat hij misverstaan wordt. Dit wekt zijn ergernis, hij begrijpt niet dat hij het zelf is, die de goede gedachte, welke hij had, hopeloos slecht in woorden brengt, zodat misverstand onvermijdelijk was.
Dit is een der oorzaken waarom er in alle tweetalige landen zoveel onnodige misverstanden zijn, waardoor bij het bestuur van die landen zich soms speciale moeilijkheden voordoen.
Deze beschouwingen gelden voor ieder kind, iedere taal, in elk land. Als we deze dus op de ontwikkeling van het Afrikaans toepassen dan is de vraag: worden de kinderen tot hun tiende jaar in het Afrikaans als voertaal in alle vakken onderwezen? Is het antwoord neen, dan geeft dit tevens het antwoord waarom zovele Zuid-Afrikaners taalzwak zijn.
Maar de taal is niet arm, integendeel! Lees de gedichten van Totius, van Leipoldt, of ook de vertellingen zoals: Uit Oerwoud en Vlakte. Hoort men nu echter de antwoorden in het Afrikaans gegeven bij een universitair examen en vraagt men: zeg dat nu eens in het Engels, dan hoort men de taalzwakte in beide talen. Dan hoort men dat de studenten heel goed weten wat de wetenschappelijke inhoud van het antwoord is, maar de formulering in taal is gebrekkig, een duidelijk bewijs, voor ieder die iets weet van de psychologie der tweetaligheid, dat er iets hapert aan het lager taal-onderwijs en wat daaraan vooraf gaat. Ditzelfde merkt men in dit land ook op bij vele Engels-sprekende studenten.
Dit gebrek is met geen leerstoel in Vlaams goed te maken, daarmee bereikt men de brede lagen der bevolking niet, evenmin als de wortel van het kwaad der taalzwakheid.
Die taalzwakheid zit niet in het Afrikaans, maar in de wijze waarop die taal geleerd wordt.
Beheerst het schoolkind de grondbeginselen van eigen taal, dan waardeert hij het om de andere taal te leren, die hij nu ook spoedig zal beheersen, want hij heeft er elders, buiten gezin en school, al zoveel van gehoord. Dan heeft hij zijn eigen woordenschat tot een geordend geheel geregeld, en zal iedere nieuwe taal een nieuwe schatkamer krijgen; dan beleeft hij die andere taal niet als iets verwarrends dat hem hindert, waartegen hij anti-gevoelens krijgt.
Die anti-gevoelens zijn het, waardoor alle tweetalige landen zoveel moeilijkheden ondervinden, en ieder van die landen heeft in het verleden wel ‘iets’, waardoor die anti-gevoelens gemakkelijk