Het Nederlands in den vreemde
Dikwijls heb ik mij afgevraagd: Hoe komt het toch, dat het Nederlands zo weinig is verbreid, hoewel Nederland destijds op deze wereld toch zo veel in de melk te brokken had? De 350 jaren, gedurende welke wij in Indië de leiding hadden, waren niet in staat onze taal daar maar enigermate bij het volk ingang te doen vinden, al is dit gedeeltelijk te wijten aan het verbod uitgaande van de V.O.C. om aan inlanders Nederlands te leren.
In de West is het niet beter. Op de ‘eilanden’ wordt òf Spaans, òf Engels gesproken, in Suriname heel weinig Nederlands, maar wel Spaans, Engels en Papiamento. In ons buurland Cayenne daarentegen spreekt men wel Frans.
Op Ceylon is geen spoor van het Nederlands meer te vinden, evenmin in Nieuw-Holland (Australië) of Nieuw-Zeeland, noch in de USA of de westkust van Brazilië. Daarentegen zien we dat in heel Zuid-Amerika Spaans en Portugees de voertalen zijn; in N-Amerika Engels en Frans (Canada). Alleen in Zuid-Afrika hebben we een been aan de grond gekregen.
Gaan we dit alles na en vergelijken we die verschillende talen met de onze, dan komen we tot de samenvatting, dat het Nederlands zeker niet moeilijker is dan Duits, Engels, Frans of Spaans. Portugees kan ik niet beoordelen, maar als behorende tot de Latijnse taalgroep, zal daarvan de gramatica wel niet veel verschillen met die van het Frans of Spaans, met hun vele onregelmatigheden en uitzonderingen. Bij het Engels moge het Nederlands in ‘soepelheid’ achterstaan, maar over die soepelheid wil ik het straks nog even hebben.
De oorzaken moeten dus ergens anders liggen en één ervan is m.i. de weinige belangstelling van de gemiddelde Nederlander voor zijn taal. Het ‘droge’ taalonderwijs, zoals dat tenminste in mijn tijd op de lagere scholen werd onderwezen, is hier zeker niet vreemd aan. De Nederlandse taalles was een der verschrikkingen; dan nog maar liever rekenen! Ik moet dan ook bekennen dat mijn eigen belangstelling voor onze taal pas veel en veel later is ontstaan, voornamelijk toen ik andere talen ging leren. Toen heb ik leren inzien, dat ons Nederlands veel ongekende schoonheden bevat, die een andere taal niet kan aanwijzen.
Als tweede oorzaak noem ik de eigenschap van de Nederlander om er prat op te gaan, meer dan één taal te spreken, althans te verstaan. Komt hij met een vreemdeling in aanraking, dan geeft hij zich alle moeite om de taal van die vreemdeling te spreken, ook al weet hij dat die vreemdeling wel Nederlands verstaat en begrijpt. Spreekt hij zelf de vreemde taal niet volkomen, dan is het gevolg dikwijls een rare kromsprekerij, waarin dan de vreemdeling, door de betere beheersing van zijn taal, de meerdere in het discours is. De motieven hiertoe liggen m.i. tussen een vaak verkeerde hoffelijkheid en... waanwijsheid.
Worden we in een volle tram op de tenen getrapt, dan horen we (meestal niets) soms ‘sorry’. Een Engelsman zou nog zeggen: ‘I'm sorry’ of ‘Beg your pardon’. Waarom kunnen wij niet zeggen: ‘Neem mij niet kwalijk’ of ‘Vergeef mij’, ja, waarom dat laatste niet; het klinkt beschaafd maar ons wat ‘gek’ in de oren, dus dan maar liever ‘sorry’.
Laten we een Engelse gast iets van ons land zien, dan spreken we met hem mee van Emsterdem, The Heek of Joetrek, inplaats van hem de Hollandse namen op z'n Hollands uit te leren spreken. In dat opzicht waren de oude Nederlanders meer vasthoudend aan hun eigen wereld en spraken