De ‘d’ van uitscheiden
‘In de spreektaal heeft het nooit een d’, oordeelde een inzender in het nummer van Augustus. ‘Zoodra men het gesproken woord wat zorgvuldiger dan in het familiare gebruik gaat hanteeren, zal men zich gedrongen gevoelen de “d” te herstellen’ brachten wij daar tegen in. ‘Uw inzender is mogelijk nooit benoorden Zwolle geweest. De geboren Groninger bijv., als hij zijn dialect loslaat, zal zeggen: “Toen 't niet lukte, zijn wij er mee uitgescheden”, en nooit “uitgescheeën”. Dat woord klinkt hem als plat Hollandsch in de ooren. “Zou je daar onmiddellijk mee willen uitscheiden” is hier noch fout, noch deftig, noch hypercorrect, maar doodgewone schrijf- en spreektaal. Dat de laatste e hier vaak wordt ingeslikt, doet hier niets ter zake. Ik ken trouwens menige beschaafde Amsterdammer en Hagenaar, die het precies zoo, mèt d, zal zeggen. Ook in het plat Groningsch blijft de d beslist gehandhaafd. “Wi bin'n d'r met oetscheed'n” is hier een dagelijksche uitdrukking.’
Mo.