[Nummer 6]
De ernstige zieke en de vrijwillig verzekerde
Een woord dat een lidwoord voor zich kan hebben, is een zelfstandig naamwoord, een substantief, onverschillig of het nu een gesubstantiveerd adjectief is of een idem werkwoord. En de bepaling vóór een substantief? - Een adjectief. - Precies; en een adjectief wordt verbogen waar het pas geeft, niet waar? Vandaar dat wij iemand die ernstig ziek is niet noemen: de ernstig zieke, maar de ernstige zieke. ‘Ernstig’, zonder verbuigings-e, zou een bijwoord zijn, en dat past hier niet; een bijwoord is immers een bepaling voor een werkwoord of voor een adjectief. Wij kunnen dus wel zeggen: snel loopen, maar substantiveeren wij het werkwoord, dan wordt de bepaling een adjectief, en wij zeggen: het snelle loopen.
Tot zoover zijn wij het dus eens. Maar nu het verleden deelwoord dat tot substantief is geworden; hoe handelen wij daarmee? Hoe duiden wij iemand aan die vrijwillig verzekerd, die zwaar gekwetst is? De vrijwillige verzekerde, de zware gekwetste? Neen nietwaar, dat klinkt niet, daar maken wij al heel spoedig ‘de vrijwillig verzekerde’, ‘de zwaar gekwetste’ van. Maar hoe wilt ge dat dan verklaren? Een onverbogen adjectief? Een bijwoord? - Een bijwoord, stellig, zou ik zeggen. - Een bijwoord als bepaling vóór een substantief? - Ja, het klinkt wat vreemd, dat geef ik toe. Zullen wij dan maar zeggen dat wij hier te doen hebben met elliptische zinnen? dat wij eigenlijk bedoelen: de vrijwillig verzekerde persoon, de zwaar gekwetste man? - Is dat niet wat gevaarlijk? Loopt gij dan niet de kans dat men U oppakt als ellipsomaan? - Goed, dan dat niet. Dan zeg ik dat ‘verzekerde’, ‘gekwetste’, zeker, substantieven zijn, maar niet echt, niet in werkelijkheid, alleen maar op papier, ‘grammaticaal’; dat in werkelijkheid het werkingsbegrip zóó overheerscht in de gedachten, dat die grammatische categorie op den achtergrond raakt en wij als vanzelf het bijwoord toepassen. - Vindt gij dat een elegante oplossing? dat schermen met ellipsen, of dat spreken van substantieven die ‘eigenlijk’ geen substantieven zijn? Zullen wij maar niet liever weer eens een uitspraak van een lid van onzen Raad uitlokken? Dan weten wij ten minste waar wij mee af zijn.
* *
* ‘De zwaar gekwetste’ klinkt mij vreemd: ik kan het mij niet anders denken dan gevolgd door een zelfst. naamwoord; met onbepaald lidwoord of telwoord één, en verder in het meervoud komt het mij aannemelijker voor. Maar ik zou het dan als samengesteld woord schrijven: de zwaargekwetsten werden op brancards naar het hospitaal gebracht. Ook vrijwillig-verzekerde zou ik zoo schrijven, maar, om het lange eerste lid samen met het toevallige karakter van de samenstelling, met een koppelteeken. Daarmee geef ik dan te kennen, dat ik tot dit woord gekomen ben door ‘vrijwilwillig verzekeren’, dat zoo bekend is als vaste woord- en begripsverbinding, als eenheid op te vatten. U wekt licht een verkeerde voorstelling door te zeggen: de bepaling van het gesubstantiveerde verleden deelwoord verbuigen wij niet. Naar ik meen, komt die echte substantiveering namelijk maar weinig voor, en beperkt ons taalgevoel, waar zij voorkomt, nog zeer de mogelijkheid, een bijwoordelijke bepaling, daarbij aan te houden. Voor: de heden (of: vandaag, of: gisteren) opgeroepenen zeg ik: de opgeroepenen van heden (of: vandaag, of: gisteren); of: de heden enz. opgeroepen dienstplichtigen. Het meest komt de handhaving van bijwoordelijke bepalingen bij een gesubstantiveerd verleden deelwoord nog voor bij het onzijdig gebruik: het