[Vragen]
‘Ik zou graag eens willlen weten waar het woord ontstentenis vandaan komt?’
Bo.
§§ - Van ‘ontstaan’, t.w. ‘staan’ met ont- in de bet. van: verwijdering uit iets; ‘staan’ krijgt door voorvoeging van dit ont- inchoatieve (begin-aanduidende; lat. inchoare = beginnen) beteekenis. Het verl. deelwoord van ontstaan is ontstanden; met -nis: ontstandenis, ontstantenis, ontstentenis.
De thans gewone opvatting van het woord is: het niet voorhanden zijn, inzonderheid gebruikelijk in den ambtsstijl. In de 17de eeuw had ontstentenis de beteekenis van: het nalaten, het zich-onthouden van iets, het afwijken van iets.
Ten aanzien van het gebruik van ontstentenis zegt het W.N.T.: ‘Niet zelden wordt ontstentenis gebruikt in den zin van afwezigheid; men zal bv. lezen: “Bij ontstentenis van den secretaris werden de notulen voorgelezen door het jongste bestuurslid”. Dit is onnauwkeurig, wanneer het bestuur wel een secretaris heeft, maar deze niet ter vergadering is. Daarentegen kan men zeggen: “Bij ontstentenis van den hoogleeraar in het Sanskrit (t.w. den hoogleeraar, die er volgens de wet geacht wordt te zijn), worden de colleges in het Sanskrit thans gegeven door den hoogleeraar in het Nederlandsch”. Daarmede wordt gezegd, dat het professoraat op het oogenblik vacant is.’
‘Mijn aandacht viel onlangs op het woord “leidraad”. Toevallig heeft de drukker dit samengestelde woord moeten splitsen in twee lettergrepen, zó, dat de regel eindigt met lei en de nieuwe begint met draad (dus een draad om te leiden?). Ik herinner mij dat ik het woord ook gespeld heb gezien als: leiddraad. Een onderwijzer heeft mij enige jaren geleden uitgelegd dat het woord wil zeggen: een raad om te leiden. Als dit juist is, had de drukker het woord zó moeten splitsen: leid- raad.’
Oo.
§§ - De drukker had het bij het juiste eind (of beter, bij het juiste midden) en de onderwijzer was er naast. Het woord is samengesteld uit leid en draad (niet een draad om te leiden, maar een die leidt). Wij schrijven echter het woord niet meer met dd; de eerste d laten wij weg en schrijven: leidraad. Glijbaan, kruiwagen, rijbroek, scheikunde, snijmachine (zie O.T. 1945, 44b).
‘Zoudt U eens willen zeggen of: “dit boek laat zich nog goed lezen” een geoorloofd of ongeoorloofd germanisme is?’
Va.
§§ - Is ‘laat zich lezen’ een germanisme? Dr. Heinsius rept er niet van. ‘Dat laat zich’, verbonden met de onbepaalde wijs van een transitief werkwoord in den zin van: dat is geschikt om de handeling, door den infinitief uitgedrukt, te ondergaan; dat kan gemakkelijk - worden. Ook vergezeld van verschillende comparatieven. Bilderdijk schreef: ‘Het overdier geheim liet moeilijk zich bewaren’; en elders: ‘Schrijven laat zich alles niet’. En Quack: ‘Toch laten zich die schijnbaar zoo dorre verslagen beter lezen dan al de verzen van enz.’
En waarom zou het ook niet goed zijn? ‘Ik laat mij zoo niet beleedigen’, ‘hij laat zich dat welgevallen’, ‘het boek laat zich wel lezen’. Goed Nederlandsch, dunkt ons.
‘Wat is “koeter” in: koeterwaalsch? Bestaat er een werkwoord: koeteren?’
Ne.
§§ - Wij zullen koeterwaalsch wel uit het Duitsch hebben: ‘Kauderwelsch’, de taal van de ‘ital. Hausierer Südwestdeutschlands’. Het Duitsche ‘kaudern’, onverstaanbaar spreken, en ons ‘koeteren’ kunnen gevormd zijn van het eerste lid van Kauderwelsch, koeterwaalsch; maar het zou ook een klanknabootsende vorming kunnen zijn. Nhd. kaudern, zwa. kûdern, gebruikt voor het geluid van den kalkoen. Er zijn nog andere mogelijkheden volgens Franck-Van Wijk: mhd. kiuten, leuteren; mnl. cûten, brommen, schimpen, noorw. kyte, bluffen. Maar - weer een andere mogelijkheid - als hd. Kauderwelsch een vervorming zou zijn van ‘Churwelsch’, dan vervalt ook weer deze onderstelling!
‘Ik las onlangs in een artikel over molens het woord pal-trok. Wat verstaat men onder dit woord?’
Do.
§§ - Het woord luidt: palt-rok; niet: pal-trok. ‘Paltrok’, lezen wij in het boek Woordverklaring van wijlen onzen goeden vriend Dr. Metz, ‘is de benaming van een verouderd kleedingstuk, een korte jas met uitstaande slippen onder den gordel. Bij overdracht werd die naam, wegens den vorm, gegeven aan een soort houtzaagmolen, een onderkruier, die in zijn geheel op rollen gedraaid kan worden. Volgens de Vereeniging de Hollandsche Molen zijn er nog zeven van zulke molens in ons land over. Zij zijn te herkennen aan de kap, die den vorm heeft van een halven cylinder. Aan de zijde, afgekeerd van de wieken, staat een makelaar (spits) op de kap. De paltrokmolen “De Pet” ziet men van het station Zaandam aan de Westzijde. Een model van een paltrokmolen bevindt zich in het Rijksmuseum te Amsterdam.’
Het woord paltrok is in Friesland nog bekend als benaming voor een soort lange jas, vroeger bij plechtige gelegenheden gedragen.
‘Als men “Karel de Groote” in den 2den naamval gebruikt, wat is het dan eigenlijk: Karel den Grooten?’
§§ - Bedoelt inz. met ‘tweeden naamval’: verbogen naamval? Zoo ja, dan is de vorm Karel den Grooten goed - althans volgens de geldende spelling van De Vries en Te Winkel. Zou die niet meer gelden, dan zou men kunnen redeneeren: Karel-de-Groote is één geheel en de schrijfwijze blijft dus zoo in alle naamvallen. Of men zou ‘de Groote’ op één lijn kunnen stellen met een zelfst. naamw. als ‘de blinde’; zulk een nomen blijft in het enkelvoud ongewijzigd en dus zouden wij dan schrijven: Karel den Groote.
‘Wilt U eens Uw oordeel geven over de uitdrukking “tot en met” in de beteekenis van “geheel en al”, “van a tot z”? Het komt mij voor dat deze uitdrukking de laatste tijd veel gebruikt wordt, en niet alleen door “het volk”. Ik hoorde ook een dominé spreken in zijn preek over het Nederlandsche volk, dat door de Duitschers is geplunderd “tot en met”. Ik vind het een afschuwelijke uitdrukking.’
Kl.
§§ - ‘Tot en met’ is een uitdrukking in zwang bij onze landgenooten in Indië en door hen hier ingevoerd. Men kan van oordeel verschillen over het gebruik van zulke cliché-uitdrukkingen. Het overmatige gebruik doet stellig onaangenaam aan.
‘Moet “wederopbouw” als een germanisme beschouwd worden?’
Sij.
§§ - Ons dunkt van niet; het woord schijnt ons feilloos gevormd. ‘Weder’ in den zin van: opnieuw, nog eens; ‘opbouw’, het opbouwen, optrekken, oud en goed Nederlandsch. ‘Alle opbouw en vernieuwinghe van voor- ende achtergevels... sal voortaen geschieden in steene muyren, sonder eenige houte ofte leeme wanden.’ (ao 1665). ‘In opbouw zijn’, nieuw gebouwd worden. ‘Wederopbouw’ schijnt ons even min verwerpelijk als b.v.: wederinkoop.
‘Kan het zijn dat de naam van het schelpdier dat wij oester noemen komt van “oest”, oegst, oogst? Het dier dat van de banken geplukt, “geoogst”, wordt?’
t. V.
§§ - Neen, wij hebben de benaming uit het Grieksch, via het Latijn, Gri. hostreon, lat. ostreum, ostrea. Ital. ostrica, spa. ostra, fra. huître, uit: huistre, eng. oyster, hd. auster.
Het woord oester werd (en wordt ook thans nog) menigmaal als mannelijk gebruikt; ‘om den uitgang’ zei Bilderdijk, blijkbaar in de gedachte dat de vrouwelijke vorm oestster zou moeten luiden! De lat. vorm ostrea is vrouwelijk en wij moeten ons woord ook maar vr. houden.
‘Hoe zijn de woorden “of hy en wil” (art. “Lossen”) te verstaan?’
Te.
§§ - ‘Of’ is in dezen: indien; en ‘en’ is een ontkenning: niet (‘en’ toonloos uitgesproken; ook ‘ne’). ‘Die erfgenaem is ghestelt, behoeft de erfenisse niet aen te gaen, of hij en wil’ (indien hij niet wil).