Beugel
- Wat verstaat men eigenlijk onder een beugel, vraagt een lezer.
§§ - Een ‘gebogen’ (beugel: buigen = sleutel: sluiten) - meestal metalen - voorwerp, waarvan de uiteinden elkaar niet raken. Kiliaen vertaalt ‘beugel’ met hemicyclus, semicirculus, curvatura semicircularis; een open kromme dus. Toch schijnt beugel ook wel toegepast te worden op een gesloten kromme: een baggerbeugel b.v. is een ijzeren ring, waaraan de baggerzak is vastgemaakt. Met beugel duiden wij ook aan: een houten of ijzeren ring, als maat voor een omtrek, inzonderheid van den buik van vaten, en vandaar ook maat in ruimeren zin: ‘Dat alle Tonnen ofte heele Vaten (t.w. voor het bier)..., ghemaeckt sullen moeten werden op den beugel van Dordrecht, soo in de mate vanden Bodem, als de lenghte.’ (Groot Placaatboek, ao 1622). ‘IJzeren beugels,... in den vorm van een vierkant gesmeed.’ Kompasbeugel: koperen ring, waarin de kompasketel met twee stiften of assen hangt.
De uitdrukking: niet door den beugel kunnen, vindt oogenschijnlijk haar gereede verklaring in hetgeen wij in 'n vroegere afl. daarover schreven en hierboven daaraan toevoegden. Toch geraakt men in twijfel wanneer wij lezen: ‘Ghy sult nochtans door den boghel springen’, in den zin van: gij zult toch mijn zin moeten doen, gij zult er aan moeten gelooven. Bij Verdam vindt men: ‘Ghy moet duer den buegele, u macht is tegen ons te clene’ (Wb. d. Ndl. Taal, II, 2266). Moeten wij hier denken aan: onder het juk doorgaan, een uitdrukking ontleend aan een bij de oude Romeinen bestaand gebruik om overwonnelingen, tot een vernederend teeken van hunne onderwerping, onder een gestel van drie lansen, twee opstaande en een liggende, jugum, juk genoemd, gebukt te doen doorgaan?