Plaatsvinden
- ‘Het huwelijk... vond in 1939 plaats.’ Plaatsvinden is een stoplap, die langzamerhand overal dienst doet. Een huwelijk wordt aangegaan of gesloten.
V-k
Baldadig, niet bald-(boud)dadig, maar gevormd van mnl. *baeldaet, ‘booze daad’. Het eerste lid is ohd. balo, ‘slechtheid, verderf’, ags. bealu, ‘slechtheid, rampspoed’ (eng. bale). Het Gotisch heeft balwa-wesei, ‘slechtheid’.
Balkon. Verklaring voor hen die van exotische woorden houden: uit Perzisch balachaneh, bovenvertrek. Andere verklaring, dichter bij huis: het germaansche woord balk, zoldering; hiervan it. balco, palco, ‘stellage’, balcone; waarvan fr. balcon.
Stellage. Van ‘stellen’, met den bastaard-uitgang ‘-age’. Dit -age hebben wij uit het Fransch, daar ontleend aan lat. -aticum, een onzijdige znw.-vorming, naast bnw. op -aticus (aquaticus, fanaticus; viaticum, pontaticum). Deze ‘-aticum’-woorden werden in het Middeleeuwsch Latijn zeer gewoon. Door het wegvallen van de toonlooze i werd het at'cum, vervolgens -atge, dat in het Fransch tot -age verliep. Dit -age is een der meest gebruikelijke suffixen geworden in het Fransch. Wij kenden deze woorden op -age goed: bagage, courage, equipage, menage, passage, personnage, en vonden het gemakkelijk het achtervoegsel ook te bezigen bij stammen van werkwoorden die niets met Fransch te doen hebben. Op deze wijze kwamen wij tot vormingen als: tuigage, vrijage, stellage, lekkage, slijtage, e.a.
Deftig. Denkelijk van een indogermaansche basis ‘dhabh-’, passen, samenvoegen; het Gothisch had ‘ga-daban’, betamen, gebeuren. (Ons ‘dapper’ heeft waarschijnlijk denzelfden stam.) Angelsaksisch ‘gedéfe’ en ‘gedaefte’, passend, vriendelijk, eng. ‘deft’. Laat mnl. (holl.) ‘ondaft’, onbetamelijk gedrag, ‘ondeeft’, oorspr.: ongepast, later: heel veel; oud-mndl. ‘ondieft’, ongepast, buitengewoon, aardig, mooi, lief. Een reeks van beteekenissen. Het Wb. d. Ndl. Taal geeft bij ‘deftig’ citaten, die de volgende bett. toelichten: 1) zich rekenschap gevend van zijn daden; met overleg te werk gaand; verstandig en bezadigd; tegenwoordigheid van geest bezittend, bij de hand. 2) zedig, ingetogen. 3) plechtig, statig; van geschriften: ernstig. 4) van een ingetogen schoonheid, schoon en statig; van spreuken enz.: schoon en toepasselijk, zinrijk. 5) van een zedelijke schoonheid; edel verheven. 6) voor zijn taak of bestemming berekend; degelijk; deugdelijk; geschikt. 7) van aanmerkelijke beteekenis of omvang; aanzienlijk. 8) waar veel mee gemoeid is, gewichtig. 9) van aanzienlijken maatschappelijken stand, en thans inzonderheid: door waardigheid en statigheid van voorkomen en manieren een aanzienlijken stand verradend; de manieren of het voorkomen hebbend van iemand van aanzienlijken stand. 10) in minder gunstigen zin: meer dan natuurlijk is bezorgd voor zijn uiterlijke waardigheid; plechtstatig, afgemeten en stijf.