Onze Taal. Jaargang 12
(1943)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVan onze leden.‘Hoe komt het toch (is 't psychologisch of opvoedkundig of ethnologisch te verklaren?) dat het z.g. “mindere volk” heel Nederland door allerlei ij-, a- en o-klanken wat men noemt vuil uitspreekt als ai, ao en o? Hoe is het te verklaren, dat in zooveel streken van ons land men een g voor een h zegt, en omgekeerd, een h weglaat waar ze hoort en er een extra voor opgeeft waar ze niet thuishoort?: heele gandoek voor gele handdoek, 'ondje in een okje voor hondje in een hokje, enz.? In Rotterdam zegt men grif: gast voor gas, ik leest voor ik lees e.d.’ P. §§ - Een heele reeks van vragen, waarop de vrager slechts antwoord zal kunnen verkrijgen - ten deele althans -, wanneer hij eens studie wil gaan maken van taalhistorie, taalpsychologie, en dialectkunde. Dan zal hij ook weldra merken, dat zijn vragen niet altijd juist zijn gesteld. Eén ding willen wij hem hier reeds aanwijzen: men moet ter verklaring van tegen elkaar ingaande tendenties in dialect en volkstaal, steeds rekening houden met een streven het ‘goed’ te doen, bij bewustheid van ‘fouten’ te maken of te kunnen maken. Met het gevolg, dat men óók verandert, wat ‘goed’ was. Men maakt ‘hypercorrecte vormen’. ‘Ik heef’, omdat men weet, dat ‘hij hep’ fout is: het moet ‘heeft’ zijn. Daar zal ook wel mee samenhangen g voor h, en tegelijk h voor g. Zoo ook: h weglaten aan begin, en voorvoegen voor beginklinker. - Een andere factor is vaak de invloed van een synoniem woord, of een woord, dat vaak in spreken en denken verbonden wordt; het onderhavige kan zich daarnaar vervormen. Dialectische klanken ‘vuil’ te noemen, of ‘leelijk’ is niet zonder gevaar. In elk geval bedenke men, dat bv. onze Nedl. onbeschaafde ij-uitspraak (ai) in Duitschland en Engeland juist beschaafd is. - Natuurlijk is opvoeding een groote factor; immers ons taalgebruik is geheel of bijna geheel navolging, nadoen. En hiermee genoeg. De stof is onuitputtelijk.
‘Bij de behandeling van de ingekomen post kwam ik den volgenden zin tegen: “Overeenkomstig Uw verzoek overhandigen wij U ingesloten de balans en verlies- en winstrekening.” Zoudt U in Uw maandblad eens willen vermelden, of het gebruik van het woord “overhandigen” hier op zijn plaats is? Mijns inziens mag men het in dit verband niet gebruiken.’ M. §§ - Wij waren geneigd het woord ‘overhandigen’ wat speelruimte te geven; immers, in het Duitsch (In der Anlage behändigen wir Ihnen), en in het Engelsch (We beg to hand you enclosed) heeft overhandigen toch ook de beteekenis van: toezenden, doen toekomen. Maar een lid van onzen Raad oordeelt: Ik meen, dat bij overhandigen nog te veel de gedachte aan hand aanwezig is om te kunnen gebruiken voor: toezenden. Ik ben het met Uw lezer, en niet met U eens.
‘Wij hebben vroeger al eens van gedachten gewisseld omtrent de schrijfwijze van “betonnenpaalfundeering” en “betonnenvloer” (verbogen stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden). Wij zullen nu gaarne Uw oordeel vernemen over het al of niet verbuigen van stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden. Als eenige voorbeelden noemen wij U: papieren koker tegenover papiercondensator; gouden pen, goudvulling; katoenen kous, rubberslang; stalen schroef, alluminiumschroef; stalen pijp, messingpijp, zilveren buis, zilverelectrode en hardpapierbuis. - Voorts: micacondensator, koolspits, koolweerstand, gipsmodel, koperplaat, nikkeldraad, isolantite staafje of ring, enz. alle mogelijke vormen, artikelen en begrippen en alle mogelijke stoffen (materialen). De bedoeling is het vinden van korte namen om in de fabriek te gebruiken. De kunsthars “Philite” omschrijven wij, bv. een doos van Philite. Deze omschrijving geschiedt, omdat “Philite” een merk is. - De HCNN (Hoofdcommissie voor de Normalisatie in Nederland) noemt in haar catalogus asbestcementbuizen, betonbakken, -buizen, -tegels, rubberloodkabel naast rubber stoppen enz. Kunt U of Uw Raad ons aan regels helpen om dergelijke vele in ons bedrijf voorkomende woorden in zoo zuiver mogelijk Nederlandsch te schrijven?’ L. §§ - Ten aanzien van het hierboven gezegde merken wij op, dat papieren, enz., geen ‘verbogen’ vorm van papier is. Het is een met -en afgeleid stoffelijk bijv. nw. Behalve die op -en en die op -sch zijn er ook verscheidene, nieuwe, stoffelijke bijv. nw., die denzelfden vorm hebben als het substantief: rubber, mica, aluminium; daar kan men ook philite bij rekenen. Het zijn alleen zoodanige stofnamen, meest van vreemde afkomst, waar men om den vorm niet of moeilijk -en achtervoegen kan. Men houde het echter beperkt tot die groep. Een kol-en spits gaat bezwaarlijk; maar gipsen, nikkelen: daar is niets tegen. En dus houde men zich daaraan. Wel kan men ‘nikkeldraad’ als samenstelling gebruiken, zoo goed als goud- en zilverdraad. Een plaat van koper is een koperen plaat, een beeldje van gips: een gipsen beeldje. ‘Gipsmodel’ is een ander geval; dat hoort bij potloodschets, houtgravure, staalbouw enz. In den brief van onzen lezer schijnt ons het groote onderscheid tusschen stoffelijke bijv. nw. - afzonderlijk geschreven natuurlijk - en de samenstelling met stofnaam als eerste lid niet altijd scherp in het oog gehouden. Wij zouden bv. schrijven: aluminium schroef; en een messing pijp. | |
[pagina 76]
| |
Baanbrekend.Naar aanleiding van hetgeen wij over dit woord schreven (O.T. Augustus 1943) merkt men op, dat het soms toch wel uitermate moeilijk is te weten of een uitdrukking ‘autochtthoon’ is, dan wel dat wij met een ‘zugereisten’ te doen hebben. Dat is het inderdaad. Vertaal eens in het Duitsch de bij ons inheemsche uitdrukkingen: opgeruimd zijn, op het punt zijn, dat is al te kras, den pik op iemand hebben, iemand een wenk geven, de boel kort en klein slaan, kortom... Zouden er veel Nederlanders zijn die deze uitdrukkingen zonder aarzelen vertalen met: aufgeräumt sein, auf dem Punkte sein, das ist allzu krass, einen Pik auf einen haben, einem einen Wink geben, kurz und klein hauen, kurzum? Het klinkt als vertaald Nederlandsch, en toch is het goed Duitsch. Het zou een heel werk zijn te onderzoeken, welke taal deze zegswijzen het eerst gebruikt heeft en als wij dat gevonden hadden dan hadden wij nog niet bewezen, dat wij hier met navolging te doen hebben. Wij behoeven ons daar overigens niet al te druk over te maken; als een uitdrukking niet strijdig is met de taal, noch met onzen aard, en dus evengoed hier als elders ontstaan zou kunnen zijn, wat zou het er dan toe doen als die nu eens zou blijken aan een ander taal ontleend te zijn. Tegen de uitdrukking: een (of: de) baan breken (‘durch felder und wälder’, zegt Grimm) maakte het Wb. d. Ndl. Taal terecht bezwaar; in ons land hebben wij voor het aanleggen van een weg niets te ‘breken’ (dan alleen misschien den tegenstand van degenen, die den weg niet wenschen!)
‘In Onze Taal van Juni 1943 is er sprake van onberoerd. Mag ik U doen opmerken dat dit woord bij Vlamingen niet van dagelijksch gebruik is? Stellig is dit in het gegeven geval een germanisme (unberührt), dat we hier wel mogen verontschuldigen daar de schrijver wegens zijn verblijf in het Walenland nog meer dan Vlamingen in hun eigen streek blootgesteld is aan wat Prof. Dr. J. van Ginneken een ‘contagion mentale’ heeft genoemd. Roeren, plaatselijke uitspr. rure(n), wordt bij ons alleen gezegd van 1. (een vloeistof) dooreenbewegen; 2. (bij vogelvangers) den roervogel doen fladderen. Een onderwerp aanroeren en iets onaangeroerd laten is in Z.-N. geen eigenlijke volkstaal. Voor dit laatste bezigen de Vlamingen, in afwijking van het alg. Ndl.: iets onverlet laten (er niet van spreken). C.H.P.
‘Aan den geleerden X, dien ik de baanbreker wil noemen, wil ik overlaten....’ Moet het hier zijn: de of den baanbreker? K. §§ - Hier kan niet de minste twijfel bestaan: ‘den baanbreker’ moet het zijn; noemen heeft 2 accusatieven bij zich 1) van object, 2) van praedicaatsnomen. Zoo ook achter rekenen, vinden, maken (dit ook vaak met ‘tot’). Overdiep, Stil. Gra. par. 236; Cosijn, Synt. par. 496; Brill, Synt. par. 125 A III 2. Bij enkele wederk. ww. verder als: zich toonen, betoonen, gevoelen, teekenen (einde van brief). En in hoogeren stijl bij nog andere ww. als: heeten (= noemen), schelden, verklaren. Bij passief gebruik van deze werkwoorden worden beide accusatieven natuurlijk nominatieven.
Mag ik misschien een opmerking maken naar aanleiding van Uw vermoeden betreffende de afleiding van den naam Greidanus? Het is hiermede n.l. een beetje anders dan men zou vermoeden. De naam is afgeleid van een straatnaam ‘de Greide’ te Franeker, een naam die op oude kaarten nog te vinden, doch lang geleden reeds gewijzigd is in het ‘Noord’. Deze straat-benaming zal natuurlijk wel met het Friesche woord greide in verband staan, maar ik geloof niet dat daarvan iets bekend is. Er woonde daar, geboren 1631, een Jan Tjaerds (een patronymicum dus, de vader was Tjaerd Jans), zich ook wel noemende Jan van de Greide. Deze werd 18 Juni 1647 in het Album Academicum te Franeker ingeschreven als Johannes Greydanus. Van deze en van een stiefbroer van deze stammen alle thans levende Greidanussen, Greydanussen, Greijdanussen enz. af; ze komen in alle rangen en standen voor, veel ook ten plattelande als boeren, boerenknechts enz. Ik schrijf U dit omdat dit wel een aardige ontstaanswijze van een naam is. Van andere gevallen ervan heb ik nooit gehoord. Wanneer het een ongewone straatnaam is zou het zeer wel denkbaar zijn: van 't Rokin, van 't Damrak, van de Neude (zou van der Neut misschien hieraan ontleend zijn, schiet me ineens te binnen?) klinken nog lang zoo gek niet! v. W.G. | |
Tusschen twee talen.Wij hebben, sedert Onze Taal is opgericht, herhaaldelijk gewaarschuwd tegen het noodeloos overnemen of on-Nederlandsch vertalen van woorden of uitdrukkingen uit den vreemde, vroeger vooral uit het FranschGa naar voetnoot*), later hoofdzakelijk uit het Duitsch... welke laatste hebbelijkheid des te gevaarlijker is, aangezien het Nederlandsch en het Duitsch zoo nauw verwant zijn. Er is echter (vooral tusschen buurvolken) altijd een zekere mate van onderlinge linguïstische infiltratie en wij vonden dezer dagen een heele reeks merkwaardige voorbeelden van verwantschap tusschen het Engelsch (vooral het oude Engelsch) en het Nederlandsch toen wij den boeienden èn leerrijken historischen roman weer eens lazen dien A. Conan Doyle - hij had toen al eenige Sherlock-Holmes-verhalen geschreven - heeft geleverd met ‘The White Company’. Het boek brengt ons geheel terug in de geestelijke sfeer, het dagelijksche leven en in den Engelschen taaltuin van het midden der veertiende eeuw en nu is het voor ons, Nederlanders, aardig om in dat oude Engelsch tal van woorden en uitdrukkingen te vinden die een groote mate van verwantschap met het Nederlandsch vertoonen, zelfs met het tegenwoordige. Zulke woorden hebben wij opgezocht in een verklarend Engelsch woordenboek en wij geven een aantal ervan hieronder weer met de herkomst die het woordenboek (van Cassell) er aan toeschrijft:
a groat apiece (een grootje per stuk): old low German (Nederduitsch); empty a stoup (ledig een stoop): A.S. (Angel-Saksisch); so fel in his expression (zoo fel in zijn wijze van zeggen): A.S.; I rede you (ik raad u): A.S. en nog niet geheel in onbruik geraakt Engelsch; herbergage (herberging, herberg), in het tegenwoordige Eng. nog in harbour - haven; a haven of refuge (een vluchthaven): A.S. haefene; an archer, hight Aylward; a pirate, hight Tête Noire (geheeten) van A.S. hatan; I am blithe to see you (ik ben blijde u te zien): A.S. en nog in verouderd Eng.; as lief (even lief) nog niet geheel veroud. Eng.; from thorpe to thorpe (van dorp tot dorp) nog gebleven in plaatsnamen; flat lighters (platte lichters): Cassell zet er bij: Du. d.w.z. uit het Ned.; tway and tway (twee aan twee): A.S. twegen; twin (tweeling): A.S. getwinne, Vlaamsch getweeën;
En zoo voort. Benevens zulke, in het hedendaagsche Engelsch ongebruikelijke maar ons nog zeer vertrouwd klinkende uitdrukkingen als: ‘How comes it?’, ‘Hale him back!’, ‘Noah his ark’, ‘I have paid toll’, enz. Of een qualificatie als ‘sea-rovers’ (zeeroovers) waarbij Cassell ook weer zet: Du. en die dus ook weer rechtstreeks uit Nederland komt. Zoo ziet men dat, wanneer men thans sommige al lang uiteengeweken talen vergelijkt, hier en daar het woord van Faust toepasselijk wordt: ‘Wie alles sich zum Ganzen webt, Eins in dem andern wirkt und lebt!’ Hetgeen men immers in het boek van Conan Doyle in zekeren zin bevestigd vindt! E. |
|