Verlatijnschte geslachtsnamen.
Niet alleen een Latijnschen uitgang voegde men vroeger wel aan zijn geslachtsnaam toe, ook wel eens een Grieksch achtervoegsel, en wel een dat al bij Homerus voorkomt om de afstamming aan te geven, t.w.: -es. Atrides: Atreus' zoon (De Atriden, Agamemnon en Menelaos). Wij vermeldden vroeger reeds: Hippias Pisistratides, zoon van Pisistratus; de Pisistratiden waren de gezamenlijke kinderen van Pisistratus.
Winkler noemt die namen op -ides - Antonides, Hermanides enz. - ten onrechte tweede-naamvallen.
‘Sanctorum en Oculorum zijn goed-Latijnsche woorden’ - maar zonderling in den tweeden naamval meervoud. Zou men aan een (oorspronkelijken of verbasterden) naam ‘Van der (of: den) Heiligen’ mogen denken? Men kon ‘De Sanctis’ bij de Italianen er voor aanhalen. Oculorum (‘Van den Oogen’) zou op een Zuid-Nederlandsche misvatting van Van der (of den) Hoogen kunnen berusten. Maar het is een loutere gissing. Vele namen zullen nooit, tenzij door een zeer toevallige vondst, kunnen opgehelderd worden, omdat zoo vaak spot in de naamgeving sprak. En hoe uiterst verscheiden kan de aanleiding tot bespotting zijn. Nòg kan de eenvoudige man quasi-deftig Latijn makend, den uitgang -orum (als klank uit de Roomsche liturgie hem in de ooren hangend?) gebruiken, en bijv. een schilder noemen: (Van) Kwastelorum; of ook wel een ‘kwast’ zoo goedmoedig betitelen. En op dergelijke wijze kwam men wel aan familienamen als Stekelorum en Stikkelorum.