[Vragen]
‘Wanneer de staat ons tijdelijk gratis logis aanbiedt, gaan wij dan de kas of de kast in? Volgens mijn woordenboek kan men hier beide woorden bezigen; beteekenen zij dus min of meer hetzelfde?’
§§ - Kas en kast worden in den jongeren tijd vaak met elkaar verwisseld; daartoe heeft misschien meegewerkt, dat ‘kasje’, verkleinwoord van ‘kas’, eensluidend is met ‘kas(t)je’, verkleinwoord van ‘kast’. In vele streken zijn de beide woorden thans in bijna alle beteekenissen synoniemen geworden.
Kas, Mnl. ‘casse’ is ontleend aan noordfransch ‘casse’ (fra. châsse): het - dikwijls zeer kostbaar en kunstig bewerkt - omhulsel voor of met een overblijfsel (reliquie) of (de) overblijfselen (reliquieën) van een Heilige der R.K. Kerk (mlat capsa, capsula).
Wij vinden kas toegepast voor: los omhulsel of bedeksel, b.v. voor de ‘buitenkast’ van een horloge (‘... om de orologies van kassen te veranderen’). ‘Acht aanhangende Kasjes, daer in haer Furstelijcke Genaden, ende der afwesende Chur-Fursten, Vorsten en Graven Gesanter Secreta en Zegels zijn.’
Te Leiden gaat ‘het fontein’ op de Vischmarkt jaarlijks in November ‘in de kas’.
Met kas werd mede aangeduid: een draagbaar, verplaatsbaar voorwerp om iets in te bergen of te bewaren, te verzenden, mede te dragen enz. Ook thans nog duiden wij met ‘kas’ aan een met glas gedekt gebouwtje, voor het bewaren of onderhouden van planten uit een warmer klimaat; voor het broeien of trekken en kweeken van planten, bloemen en vruchten. Ook: de holte waarin de oogbol zich beweegt: de oogkas, oogholte.
In de 15de eeuw is het woord nog eens weer ontleend, nu als koopmansterm en meer of minder rechtstreeks aan ital. ‘cassa’. (nhd. kasse, fra. caisse, eng. cash). Naar de strikt-eigenlijke opvatting: De kas, kist of koffer waarin men het geld bewaart. Vandaar bij uitbreiding: het voorwerp waarin -, en: de plaats waar men het geld (zijn geld; het geld van een zaak, een onderneming, een vereeniging enz.) bewaart.
Ons kast is ontleend aan nhd. (‘kaste’, later:) ‘kasten’.
‘Wat is het verschil tusschen omdat en doordat? “Omdat” slaat volgens Charivarius op “reden” (subjectief), en “doordat” op “oorzaak” (objectief); ik acht de keus dikwijls nogal lastig, en de tusschen haakjes geplaatste verduidelijkingen geven mij niet veel houvast.’
§§ - Dan zullen wij het maar met een paar voorbeelden toelichten. Ik heb de kachel aangemaakt, omdat ik het koud had. Ik had het koud, doordat de kachel uitgegaan was. Ik ben naar huis gegaan, omdat ik hoofdpijn had. Ik had hoofdpijn, doordat ik met mijn hoofd tegen de kast was geloopen. Ik heb mijn parapluie opgestoken, omdat het regende. Mijn parapluie is nat geworden, doordat het regende.
‘Omdat’ geeft de reden, den grond eener beslissing aan, subjectief, zoo als ik de zaak beoordeel. Ik kan mijn parapluie opsteken als het regent, maar ik kan haar ook opgerold laten; dat staat geheel aan mij. Opsteken? Ja, ik zal 't maar doen, want anders word ik zoo nat (= omdat ik anders nat word). Maar als ik de parapluie tijdens de regenbui opsteek, dan wordt de parapluie nat, daar helpt niets aan; dat is een natuurwet. De parapluie wordt nat, doordat er regen op komt.
‘Welke beteekenis heeft lier in de uitdrukking: Branden als een lier?’
§§ - Wij zullen hier moeten denken aan de lier, het muziekinstrument met snaren, die in trilling worden gebracht door een rad, hetwelk de speler door middel van een kruk ronddraait. Dit instrument heeft zijn naam gegeven aan het windas, dat door middel van een kruk of zwengel met de hand, thans ook wel met mechanische kracht bewogen wordt. Met zulk een toestel kan men gemakkelijk groote lasten verplaatsen. ‘Dat gaat als (met) een lier’ wil dus zeggen: dat gaat flink, gesmeerd. Bij uitbreiding: dat brandt als een lier. ‘Jan, brandt de lamp nog?’ ‘Moeder, als een lier!’. ‘Hy gift zin ienig kynd, en maisjen als en lier, Om dat bezukte geld, aan droogen Lubberts Pier.’
‘Hoe oordeelt U over uitdrukkingen als: bijgesloten stukken, de ontvangst waarvan U ons per omgaande gelieve te bevestigen. Op mijn kantoor maakt men aanmerking op deze constructie; ik zou echter niet weten waarom.’
§§ - Wij voor ons vinden deze soort van bijvoeglijke bijzinnen stellig af te raden. Hoe ze ontstaan kunnen zijn laat de Stilistische Grammatica van Prof. Overdiep, blz. 611 ons zien; en dan hebben wij analogische uitbreiding, àl verder! De stukken, die... of: welke... De stukken met welke... of waarmede. De stukken ten aanzien van, ten gevolge van welke... of: waarvan; in verband met welke... of: waarmee. Hier doen voorzetselbepalingen den dienst van een voorzetsel: ten aanzien van = over; ten gevolge van = door. Nog verder gaande, kan men analogisch in plaats van zulke vaste voorzetselbepalingen ook willekeurige, incidenteel gevormde voorz. bepp. gaan stellen: in strijd, in den strijd, waarmede (‘in strijd met’ is ook al flink op weg zoo'n vaste voorz. uitdrukking te worden).
Het groote boek van Prof. Overdiep geeft als voorbeeld van de laatste étappe: Oostenrijk, in den strijd waarmede hij zijn macht had verworven.
Ons dunkt, dat het voorbeeld van onzen lezer nòg een stap verder is: uit die uitbreiding van de voorz. koppeling, als: ‘in den strijd, waarmee’ is de conclusie nl. te trekken, dat, zoo hier een losse voorzetselbep. plaats kan vinden, ook subj. of obj. er tenminste evenzeer in aanmerking kunnen komen.
Voor ons is het gebruik der vaste voorzetselbepalingen hier al leelijk, de uitbreiding tot vrije voorzetselbepalingen volstrekt af te keuren, en de voortgang tot het vooropgezette subject of object nòg erger.
Wij houden het voor een anglicisme.
‘Waarom spreekt men aan boord van “glazen” voor: uren?’
§§ - Wij moeten hier denken aan den ouden tijdmeter, het zandglas, den zandlooper, die als hij uitgeloopen was en gekeerd moest worden, het verloop van een zekere tijdruimte aangaf. ‘(de Tijd) wend... stadigh 't glas van Koning, Staat en Eeuwe’. ‘Hoe treurt de wintermaent... haer kaers en glas gaen uit’ (Vondel).
Aan boord van schepen: een zandlooper die in een half uur uitloopt, halfuursglas; de tijdsruimte van een half uur: ‘Ons schip zeilde drie mijlen in acht glazen’. ‘Daer quaamen daagen dat men alle glaazen (d.i.: elk half uur) het dieplood wierp’ (Brandt, De Ruiter).
Het etmaal wordt aan boord verdeeld in zes wachten, van vier uren elk; elke wacht in acht glazen. ‘Vier glazen in de hondewacht, twee uur na middernacht’ (V. Lennep). ‘Met vier glazen (t.w. in de platvoet, d.i. om zes uur in den namiddag) werd de rooie afgelost aan het roer’ (Werum. Buning).
‘Er is verschil van meening over het geslacht van het woord “wijk” (stadswijk); de meerderheid is voor “de” wijk, maar een belangrijke minderheid houdt het op “het” wijk. Een onderwijzeres vertelde mij dat “wijk” nog geen “rijptweeslachtig woord” is, zooals uniform of schilderij.’
§§ - Wij hebben nooit of te nimmer van ‘het wijk’ gehoord; analogie van kwartier, deel, gedeelte? ‘Rijptweeslachtig’? Wie zal bepalen wanneer een taalverschijnsel ‘rijp’ is geworden?
‘In den laatsten tijd ziet men de afkortingen Mr., dr., ir. zonder punt achter de r. Is dit wel juist? Volgens mij moet hier wel degelijk een punt komen te staan, want bij afkorting van b.v. Professor tot Prof. wordt deze toch ook niet weggelaten.’
§§ - Velen oordeelen dat, daar de punt dient om de weglating van eenige letters aan te duiden, dit teeken niet noodig is bij afkortingen als Mr, dr, ir; immers daarbij zijn na de r geen letters weggelaten.
‘Wordt een lantaarn opgestoken of aangestoken?’
§§ - Men kan beide zeggen; ‘lantaarnopsteker’ is gewoner dan ‘-aansteker’. Wij zullen over de toepassing van aan-, op-, ontsteken eens iets zeggen bij gelegenheid.