[Vragen]
‘Ofschoon m.i. het werkwoord wenschen betrekking heeft op hetgeen gehoopt of verlangd wordt, dat in de toekomst zal gebeuren, zegt men toch: “ik wensch U geluk met Uwen verjaardag, met Uwe bevordering” enz., zoodat het in deze en dergelijke gevallen ziet op hetgeen reeds heeft plaats gehad en er dus geen sprake meer is van een toekomst-gedachte.’
§§ - Wanneer wij de waarde van ‘wenschen’ willen bepalen, moeten wij niet zien naar een vorm als ‘gelukwenschen’, dat wel ontstaan is door koppeling van ‘geluk’ en ‘wenschen’, maar dat thans een ander begrip te kennen geeft dan de som der deelen. Wij beschouwen dan ook ‘gelukwenschen’ als eén woord. De oorspronkelijke beteekenis is: iemand voorspoed toewenschen in de toekomst, iets dat vooral te pas komt, wanneer hij iets ondervindt, dat op die toekomst van min of meer grooten invloed kan zijn. Dientengevolge is het woord thans de vaste uitdrukking geworden voor hetgeen in het Fransch féliciter, en ook bij ons in de wandeling veelal feliciteeren heet, d.w.z.: iemand zijn belangstelling en zijn blijdschap betuigen over een geluk dat hem is te beurt gevallen, hem de verzekering geven dat men deelt in zijn vreugde; waarbij dan het vroegere hoofddenkbeeld, het toewenschen van voorspoed in de toekomst, bijna geheel op den achtergrond treedt.
‘Is het wel juist, te spreken van: het veroorzaken van een verbetering’? §§ - Wij denken bij ‘veroorzaken’ doorgaans aan een onbewuste, althans niet nadrukkelijk op het verkregen gevolg gerichte handeling: een ongeluk, verdriet, schade veroorzaken.
Hendriks' Synoniemenboek licht in dezen de onderscheidene beteekenissen van nauw verwante woorden toe en wij zien dat ‘veroorzaken’ - evenals ‘verwekken’ en ‘teweegbrengen’ - zoowel in goeden als in slechten zin gebezigd worden kan. Hij spreekt van: iemand vreugde of droefheid veroorzaken. Evenals van: iemand vreugde bereiden; onaangenaamheden, verdriet berokkenen (‘berokkenen’ alleen als er sprake is van opzet, zegt Hendriks, maar dit betwijfelen wij. Wanneer wij zeggen: ‘Gij hebt mij door Uw ondoordachte handelwijze veel leed berokkend’, ‘losse zeeden... hebben hem al die rampen berokkend’ is de gedachte aan opzet ons vreemd. Opzet onderstellen wij bij: kwaad ‘brouwen’.)
‘Heeft voor U beweren ook een onaangename bijgedachte, alsof het niet waar zou zijn wat er gezegd werd. Iemand schreef mij dat ik in een brief iets “beweerd” had, en ik heb mij aan dat woord gestooten.’ §§ - Wij begrijpen wat onze lezer bedoelt; ‘beweren’ (‘staande houden’) is een meening uitspreken, tegen de opvatting van anderen in, dikwijls zonder eenigen bewijsgrond. ‘Beweren’ staat in elk geval in tegenstelling tot ‘bewijzen’; in gemeenzame taal zelfs voor: zeer vrijmoedig en druk praten, doorslaan. Wanneer men zegt dat de ander iets ‘beweert’ geeft men er op zijn minst blijk van niet overtuigd te zijn van de waarheid van het gezegde. Schrijven wij dus in een handelsbrief: de partij goederen is verleden week aan Uw adres afgezonden, en men antwoordt daarop: in Uw brief beweert U, dat enz., dan stelt men onze waarheidsliefde in twijfel.
‘Ik las ergens: De mens is niet zo snel gegroeid als de instellingen waaraan zijn hersenen het aanzijn geven. - Bestaat dat woord aanzijn in het Nederlands? Zo ja, wet betekent het? §§ - Een goed Nederlandsch woord. ‘De Maatschappij tot Nut van 't Algemeen is aan Nieuwenhuis haar aanzijn verschuldigd.’ Een koppeling van aan en zijn. De oorspronkelijke opvatting is: het zich bevinden aan of op een plaats, waar een ander is, of waar iets geschiedt; het tegenwoordig zijn; hetzelfde als ‘aanwezen’, en dus het tegenovergestelde van ‘afzijn’ of ‘afwezen’. Thans heeft aanzijn de beteekenis van: het werkelijk zijn van iemand of iets, zijn bestaan in de werkelijkheid; de ‘reëele existentie’, in tegenstelling van de denkbeeldige, of ‘ideale existentie’, het bloote bestaan in de gedachte.
‘Waar komt de uitdrukking ‘als puntje bij paaltje komt’ vandaan? §§ - Stoett verwijst bij de zegswijze: toen ('t) puntje bij ('t) paaltje kwam, als ('t) puntje bij ('t) paaltje komt, d.w.z. als het op stuk van zaken aankomt (fr. venir au point, eng. to come to the point) naar de in het middelnederlandsch bekende woorden putten en palen; met welke putten (kuilen) en palen de grenzen van een gebied werden aangegeven. Met het ‘aanwijzen van putten en palen’ werd dan aangeduid: het nauwkeurig nagaan wat iemand toekomt.
Als wij dus tot pu(n)tje en paaltje zijn gekomen, weten wij waaraan wij ons te houden hebben. Misschien heeft men later deze uitdrukking niet meer verstaan en inplaats van zelf tot puntje en paaltje te komen, puntje tot (bij) paaltje laten komen.
Wat denkt U van inrij? Het voldoet mij geenszins, maar een beter woord kan ik niet vinden. Inrit is toch ook niet goed: het lijkt mij te actief. Overigens zegt men weer wel oprit. §§ - Het Wb. d. Ndl. Taal maakt geen bezwaar tegen inrij. Het zegt: Inrij. Entrée cochère, Entrée pour les voitures. Datgene (het hek, de poort, de deur) waardoor men inrijdt, binnenrijdt. - Soms in verbale opvatting, t.w. in de waarschuwing ‘Verboden inrij’ op den hoek eener straat, immers zooveel als: (Het is) verboden (hier) in te rijden. Verg. het op dezelfde wijze gebruikelijke ‘Verboden toegang’, voor het meer juiste ‘Toegang verboden’.
‘Moeten wij schrijven: Bij iemand in 't gevlei komen - of in 't gevlij? Men ziet het soms met ei, en dan weer met ij geschreven.’ §§ - Het woord dient met ij geschreven te worden; de vorm met ei zal ontstaan zijn, doordat men, ten onrechte, aan ‘vleien’ dacht. Waar de zegswijze vandaan komt, schijnt niet bekend te zijn; ‘haar juiste verklaring is moeilijk’, zegt het Wb. d. Ndl. Taal. Bij Hooft: ‘in 't gevlij spreken’, t.w. om twee partijen met elkaar te verzoenen: tot verzoening spreken.
‘Wat verstaat men onder een panacee?’ §§ - Een middel tegen alle denkbare kwalen. Een Grieksch woord: panákeia; lat. panacéa. ‘Dit hout, op een steen gewreven, is een weergadeloos spoedig hulp-middel tegen alle hert-klopping, benaauwtheid op de borst, ja 't is een Panaçea, dat met geen goud duur genoeg kan betaald werden.’
Menig geneesmiddel wordt tegenwoordig als een panacee aangeprezen en men laat het ook veelal met goud betalen. Voor menschen met een goed geloof en een kurken ziel!
‘Wat dunkt U van samenstellingen als ‘zeevarend’ en ‘schoolgaand’ in stede van ‘de zee(en) bevarend’, ‘naar school gaand’? Zijn ze niet even zeer afkeurenswaard als zonbeschenen en bloeddoorlopen? §§ - Oude en goede Nederlandsche vormingen. Wij zijn van ouds een ‘zeevarend’ volk. ‘De ouders... van schoolgaande kinderen’ (Wet van 17 Aug. 1878). Vormingen als ‘zonbeschenen’ en ‘bloeddoorloopen’ hooren in een andere rubriek thuis.
‘Als men een handelsbrief schrijft in den eersten persoon meervoud, moet dan de aanhef niet luiden: Onze Heeren, inplaats van het veelgebruikte Mijne Heeren?’ §§ - Neen, Mijne Heeren is de vaste vorm, in de dagelijksche taal. De vorm ‘Onze’ behoort tot een andere stijlsoort; in het gebed bezigen wij dezen vocatief.
‘Als ik zeg: “Dat moest ik feitelijk niet doen” of “Dat moest ik eigenlijk niet doen”, heeft eigenlijk dan precies dezelfde betekenis als feitelijk?’ §§ - Ja; in beide gevallen bedoelen wij: welbeschouwd.
‘Is de adresaanduiding: Aan den Heere...’ goed?
§§ - Neen; wij kunnen schrijven - als wij erg officieel willen doen - ‘den Heere’ (met verbuigings-e); maar als wij het voorzetsel aan bezigen, krijgt het zelfst. nw. deze e niet.
Schrijft men ‘dezelfde’ in één woord of met twee?
§§ - Vroeger schreef men de zelfde, in twee woorden dus, maar thans is het de gewoonte er één woord van te maken. ‘Een oogenblik snuffelens, en wêer ging het schier in denzelfden adem voort’ (Potgieter).