Om een haverklap.
Oorspronkelijk werd ‘om een (den, 't) haverklap’ gebezigd met de beteekenis: om (ter wille van) een kleinigheid, een nietigheid. Met ‘haverklap’ (ook wel ‘haverslag, haverkaf, haverstroo’) werd dan bedoeld: iets van geringe waarde, klopsel van haver, stroo van haver enz. Misschien hangt ‘haverklap’ samen met nieuw Nederduitsch ‘klapp, klape’, d.i. een handvol, een wischje, een bosje (stroo).
Uit: ‘om een kleinigheid’ ontwikkelde zich de gedachte aan: om iedere kleinigheid, uit de geringste, nietigste aanleiding, en daaruit weer (de thans gewone opvatting): ieder oogenblik, telkens weer.