Van langen adem.
Op het gebied van de internationale politiek wordt in een nauwelijks onderbroken reeks van grootere en kleinere oorlogen gestreden over de vraag, of het van de 17de eeuw geërfde Fransche ‘systeem’, dat voor één mogendheid - in casu natuurlijk Frankrijk! - de hegemonie op het vasteland van Europa zoekt te verwerven, zijn door Lodewijk XIV bereikte resultaten zal weten te handhaven, respectievelijk nog verder uit te breiden en af te ronden, dan wel of het Engelsche ‘systeem’, dat in de 18de eeuw bewust gaat streven naar de verwezenlijking van een evenwichtstoestand tusschen de groote mogendheden van het continent - de bekende politiek van de ‘balance of power’ - zal zegevieren.
Van de uitspraak, welke het Gerechtshof te 's-Gravenhage op 30 September heeft gedaan in het proces om den baby, waarvan het bezit, na de verwarring, ontstaan bij den bominslag in de Bethlehemkliniek op 10 Mei, werd betwist tusschen de families S. en W., bij welke uitspraak werd bevestigd het vonnis van den president der Haagsche rechtbank, dat het kind aan de familie S. toewees, heeft alleen nog een beroep in cassatie opengestaan.
Het zijn uitwassen als deze, die een op zich zelf gerechtvaardigde constructie in opspraak brengen. Charivarius heeft er den dood aan gezien; hoor hem toornen:
Wie telkens zinnen - 'k voeg een voorbeeld, dat de leer,
Die 'k schrijvers, welken wellicht, wat ik hier beweer,
Hetgeen in dit gedicht, waarin 'k de stijl, waarvan
't Succes, waarop men hoopt met opstel of roman,
Afhanklijk is, bespreek, behoort als kroon op 't werk,
Niet duidlijk is, wil prenten in de geest, versterk',
Bij mijn beknopt betoog - in andre zinnen ploft,
Is lui of nonchalant en altijd onbeschoft.
(Meen niet dat Charivarius altijd van onbeschoft spreekt, hoor!
't Is hier maar om het rijm gedaan, dus kan 't er hier mee door.)
- In School en Wet, Maandblad ten dienste van het Lager Onderwijs, lezen wij, na een vermelding van de bekende circulaire van het Departement van O., K. en W.:
‘Natuurlijk hoede men zich daarbij voor overdrijving. Door de aardrijkskundige ligging van ons land tusschen uitgestrekte taalgebieden van andere volken en niet het minst door het handelsverkeer met die volken zijn in onze taal woorden van vreemden oorsprong binnengedrongen, die door het veelvuldig en langdurig gebruik hier burgerrecht hebben verkregen en waarvoor onze taal niet steeds een eigen uitdrukking heeft. Een Nederlandsche omschrijving van het begrip dezer woorden zou dikwijls den lachlust opwekken. Waar het echter op aan komt is, dat tot ongerept behoud van ons Nederlandsch volkseigen de onderwijzers op onze scholen onze taal zoo zuiver mogelijk overbrengen op hun leerlingen, zich onthouden van germanismen en gallicismen, het gebruik daarvan bij hun leerlingen tegengaan en niet verslappen in het voortdurend verbeteren van onjuist taalgebruik door de leerlingen.’
Wanneer inderdaad de onderwijzers van de lagere school op deze wijze op de aansporing van Onderwijs zouden reageeren, zou er een winst behaald worden die niet hoog genoeg kan worden aangeslagen. Wij, van onzen kant, zouden volgaarne daartoe meewerken door den onderwijzers ons maandblad ter beschikking te stellen voor een prijs, die weinig meer zou bedragen dan de kosten van het papier waarop het gedrukt is!