| |
Van onze leden.
Gebruikshardheid
- In ons artikel over ‘-bestendig’ spraken wij een woord ten gunste van samenstellingen met -hard: zeehard, vuurhard, wind-, lucht-, lichthard. De Auto-Kampioen wil nu hd. ‘Gebrauchshärte’ weergeven met ‘gebruikshardheid’.
Een goed woord: gebruikshard? Hebben wij het noodig? Om uit te drukken dat iets - ja wat? -: sterk, solide, duurzaam, onverslijtbaar (overdreven term, maar geijkt, als zoovele hyperbolen) is? Niet krachtig genoeg? Zeg dan: zeer, bijzonder, buitengewoon, uiterst sterk, enz. (Desnoods: oer-sterk, dat is toch wel héél sterk!). Waartoe zullen we nu toch in vredesnaam daarbij zeggen, dat zoo'n werktuig sterk, enz. enz. is in het gebruik? Die bedoeling spreekt toch, dunkt ons, nogal van zelf. Een auto, die sterk, enz. heet, zal dat wel zijn (en moeten zijn, en blijken) bij het gebruik!!
De vergelijking met zee-, winter-, vuurhard gaat niet op: hier wordt een bijzondere eigenschap toegekend door het eerste lid: bestand tegen invloed van....
‘Gebruikshard’ is geen verrijking van de taal.
| |
Verbindings-s
- ‘Gebruikshard’? De samenstelling uit twee substantieven toont vaak de genitief-s, maar die van subst. + adjectief zelden. Begrijpelijk, als het adjectieven betreft, die den genitief regeeren (kunnen): begeerenswaard, levensmoede. Die met -gezind (zie Wb. d. Ndl. Taal, op ‘gezind’: doopsgezind, enz.) zullen wellicht door de associatie met: begeeren, verlangen (die een genitief kunnen hebben) zijn ontstaan. Doodsbenauwd kan de s uit doodsangst hebben, of, eenvoudiger nog, van: doodsbenauwdheid. (Men heeft er, in minder sterken zin, dood-benauwd naast). Doodsbedaard, naast doodbedaard, zou zich als tegenstelling licht met zijn tweeheid hiernaast ontwikkeld hebben. (Men hoort, meenen wij, wel eens een enkele maal ‘doodskalm’, maar nooit: doodsleuk, doodseenvoudig, enz.) Zelfs waar afleiding van zoo'n
| |
| |
s-samenstelling weer een adjectief vormt, verdwijnt die s soms nog: godvruchtig, naast godsvrucht (doch ook godsdienstig, van godsdienst). ‘Gebruikshardheid’, indien het overigens voldoen kon, zou de s zeker met recht kunnen hebben; te meer, waar al: gebruikswijze, gebruiksduur, enz. bestaan. Maar daaruit volgt niet dat ‘gebruikshard’ nu ook goed is. Uit staatsmanswijsheid kan men niet tot (adj.) staatsmanswijs besluiten.
Geesteskrank zullen wij uit Hd. hebben. Men leest bij ons ook van zielszieken; en dat zal dan toch in aansluiting zijn bij zielsziekte(n), door een aftrekmethode, die wij zoo juist afkeurden. Waar de s in ‘hemelsblauw’ en ‘hemelsbreed’ vandaan komt, weten wij niet te zeggen; in het Wb. d. Ndl. Taal vinden wij (middelnederlandsch?) hemelblauw naast hemelsblaeuw, hemelschblaeu (Vondel), hemelblaeuw, en ook: hemelbreed. Wij hebben ook nog: zielsbedroefd, zielsblij, zielsveel; wij zoeken het uitganspunt ook hier in substantieven met ‘ziel’ als eerste lid zielsangst, zielsverdriet).
Niettemin, in samenstellingen van substantief + adjectief is de s ongewoon en niet ter navolging aan te bevelen.
Alweer een kleine verhandeling. Onze breedsprakigheid? Neen, maar taalverschijnselen zijn vrijwel altijd ingewikkeld, en pas bij zicht op dien samenhang worden zij duidelijk, en belangwekkend.
| |
De aansporing van ‘onderwijs’,
- tot onze dagbladen gericht, om de Nederlandsche taal ongerept te houden, schijnt haar kracht reeds grootendeels verloren te hebben - merkt een lid op. Althans, ik zie in hetzelfde groote dagblad, dat met zooveel instemming deze aansporing heeft vermeld, steeds meer nieuwe germanismen verschijnen. Zoo b.v. het woord ‘kindertuin’, blijkbaar een klakkelooze vertaling van Kindergarten, een woord, ingevoerd door Fröbel. De Engelschen hebben dit woord overgenomen, onvertaald, en daar is natuurlijk niets tegen. Maar wij behoeven dit ‘kindertuin’ niet: wij hebben ‘Fröbelschool’ en ‘kleuterschool’ en kunnen het daarmee best doen.
Een woord, dat ook herhaaldelijk voorkomt, is verpleging; niet de verpleging, die zieken genieten, die ‘verpleegd’ worden door een ‘verpleegster’, maar in den zin van kost en inwoning (‘verpleging en huisvesting’). Inwoning, of huisvesting en verzorging, kan men ook zeggen.
‘De Noordkaap, thans onder de schutse van de Duitsche weermacht.’ Het is duidelijk dat hier van bescherming sprake is. (Hd. Schutz), Schutz suchen, finden, bieten, gewähren, leihen, zusichern. Den Schutz des Gesetzes geniessen; unter Gottes Schutz stehen; jemand in (seinen) Schutz nehmen; unter dem (im) Schutz der Dunkelheit konnten die Verbrecher entkommen; - in al deze gevallen zeggen wij ‘bescherming’ of ‘beschutting’. ‘Die Anlagen sind dem Schutze des Publikums empfohlen’: het plantsoen wordt in de zorg van het publiek aanbevolen.
‘Een verwerpelijke vorm’, zegt het Wb. d. Ndl. Taal, dit schuts, die blijkbaar door Bilderdijk is ingevoerd en bij schrijvers uit de 19de eeuw eenigen ingang heeft gevonden. Thans, behoudens in samenstellingen (schutspatroon, schutsheilige en dgl.) weer vrijwel verdwenen, behalve in Limburg, waar deze vorm reeds oud is.
- ‘Focus’, het tijdschrift onzer fotografen, de opwekking van ‘Onderwijs’ met instemming vermeldende, zegt: ‘Voor de fotografie zijn wij in hoofdzaak aangewezen op Duitschland. De vele lectuur van gebruiksaanwijzingen in de Duitsche taal maakt het gevaar niet denkbeeldig, dat allerlei Duitsche woorden, vakuitdrukkingen, enz. in onze Nederlandsche fototaal overgaan. Dat is reeds geschied met het leelijke woord “afblenden”. Nederlandsch is: diafragmeeren.’
Men ziet: de redactie van het genoemde tijdschrift is geen puriste à outrance; zij schroomt niet een vreemd woord te gebruiken. Terecht waarschuwt zij echter tegen quasi-Nederlandsche woorden als afblenden; dat is geen Nederlandsch en ook geen Duitsch. Een onding.
| |
Autobaanvast
- Een woord dat, naar wij in de Auto-Kampioen lezen, in onze taal aanvaard is, en waarmede wij hd. ‘autobahnfest’ weergeven. Een weinig fraai woord. Niet dat wij iets tegen ‘autobaan’ hebben: het woord baan is in verschillende uitdrukkingen bij ons in zwang voor ‘weg’, inzonderheid met de bijbeteekenis: geëffende, makkelijke (‘gebaande’) weg, en het past hier dus uitstekend. Maar het is weer dat ‘autobaanvast’, dat zoo hinderlijk is. Waarom niet gewoon ‘baanvast’? Wij hebben 's winters ij s-banen, maar wij spreken nooit van ijsbaanvegers en ijsbaantje-rijden. Wanneer wij van een auto zeggen, dat hij ‘wegvast’, en ook ‘baanvast’ is, wijst het verband en het gebruik de beteekenis voldoende aan. Er zijn auto- en niet-autowegen, maar wij zeggen toch nooit: mijn auto is niet erg autowegvast. Evenmin is het noodig: deze auto is volkomen autobaanvast. Leelijk van lengte, en leelijk om woordherhaling. Hebben we een doodenkele maal beslist de bepaling ‘auto’ bij dit ‘baan’ noodig, dan zeggen we: ligt zeer vast op de autobaan.
| |
Typisch
- ‘Een vervoermiddel, dat zelfs reeds ten plattelande zeldzaam is, doch in het hartje eener wereldstad al heel ongewoon moet heeten, kon men onlangs te New-York aanschouwen: een arreslee. De wolkenkrabber, de groote dubbeldekker links en de electrische tram vormen er wel een heel typischen achtergrond voor.’
| |
| |
| |
Praktisch
- In de laatste jaren kan men bijna dagelijks in gesprekken hooren en in dagen weekbladen lezen de uitdrukking: ‘praktisch gesproken’ of alleen maar ‘praktisch’, waarmee dan bedoeld wordt: vrijwel, nagenoeg, ongeveer, zoo goed als, feitelijk of iets van dien aard. Het komt mij voor, dat dit geen Nederlandsch is, maar een anglicisme, een vertaling van het Engelsche woord ‘practically’, dat inderdaad die beteekenis heeft.
Ons Nederlandsche woord ‘praktisch’, tegenstelling van onpraktisch, heeft een geheel andere beteekenis, n.l. doelmatig, voor de praktijk geschikt, op de praktijk gericht. Vroeger, 15 tot 20 jaar geleden, kwam het woord ‘praktisch’ in den zin van het Engelsche ‘practically’ in onze taal niet voor. Ik kan mij tenminste niet herinneren het toen ooit gehoord of gelezen te hebben. Het schijnt dus in de latere jaren, waarschijnlijk door onze nauwere aanraking met het Engelsch, vooral ook door de verschillende takken van sport, de vele internationale congressen, enz. in onze taal te zijn binnengeslopen.
Moeten wij dit insluipsel bestrijden en de uitdrukking uit onze taal bannen - want behoefte hebben wij er volstrekt niet aan, wij hebben tal van goed Nederlandsche equivalenten - of moeten wij er ons maar bij neerleggen, dat het woord ‘praktisch’ voortaan in onze taal tweeërlei zeer uiteenloopende beteekenis heeft?
Ter illustratie laat ik hieronder eenige citaten volgen uit het Economisch bericht van October 1940 van de firma Heldring & Pierson, in Den Haag, ‘De gulden in oorlogstijd’, waarin ik het woord ‘praktisch’ in de bovengenoemde Engelsche beteekenis viermaal heb aangetroffen:
blz. 3 |
‘dat de achterstand in de Nederlandsch-Duitsche clearing..... tot 6 weken werd beperkt en later zelfs praktisch geheel werd weggewerkt.’ |
blz. 8 |
‘De vrije verdeeling dier lasten, zooals die plaats vond in de praktisch ongebonden en niet gecontroleerde prijsstijging van allerlei goederen.’ |
blz. 18 |
‘Uiteraard is dit een vraag, die practisch niet voor beantwoording vatbaar is.’ |
blz. 19 |
‘Immers een volkomen wegbelasten van de zwevende koopkracht zou practisch er op neer komen, dat de burgers geen enkel belang bij hun inkomen zouden behouden, voor zoover dat niet door bonnen is gedekt.’ |
Het laatste lijkt mij nog al ‘onpraktisch’! De schrijver spelt het tweemaal met een k en tweemaal met een c. Heeft hij misschien in de laatste twee gevallen onwillekeurig aan den Engelschen oorsprong gedacht?
a. donker.
- Een van onze leden schrijft ons: Uit een octrooiaanvrage noteerde ik: ‘water beluchten’ voor ‘lucht door het water voeren’ en ergens anders las ik ‘op zich beschouwd’ voor ‘op zich zelf beschouwd’.
In plaats van ‘een monster nemen van een partij’ leest men tegenwoordig algemeen ‘een partij bemonsteren’; ik gebruik het zelf ook en zou U ook plaatsen uit de Ned. St. Crt. kunnen aanwijzen, waar dit woord te vinden is.
Ten slotte nog het volgende. Het woord poeder is volgens Van Dale vrl., volgens het Wdb. d. Ned. Taal vrl. en onz. In de zuivelindustrie zegt en schrijft men altijd met betrekking tot melkpoeder: ‘de poeder’ en ‘de melkpoeder’. Dit is zóó algemeen, dat ik het in mijn geschriften maar heb overgenomen (hoewel ik mij nog wel eens vergis). Tot zoover ons lid.
Het woordgeslacht schijnt verscheiden te zijn, naar gelang van de landstreek. In Amsterdam is het fabriek niet ongebruikelijk; in Groningen bestaat de tendentie stofnamen, die niet onzijdig zijn, toch dat geslacht te geven.
Wat ons betreft, wij zijn geneigd aan samenstellingen met -poeder, bij welke de gedachte aan den ‘poedervorm’ overheerscht, (dus bij stoffen, welke gemeenlijk niet in poedervorm voorkomen) het onz. geslacht te geven. Het biergistpoeder, het briljantpoeder.
Het geslacht van deze samenstellingen zal zich richten naar dat van het eerste lid, wanneer dat eerste lid een stofnaam is en de beide leden tot elkaar staan als ‘species’ tot ‘genus’. Veelal bij genot- en voedingsmiddelen, geneesmiddelen, enz. De cacao-, chocolade-, gember-, melkpoeder. Het asphalt-, bismuth-, magnesium-, metaalpoeder.
Wij zouden ook zeggen dat wanneer de samenstelling niet meer als zoodanig wordt gevoeld, bij zaken van dagelijksch gebruik b.v., de ‘de’vorm als vanzelf naar voren treedt. De tandpoeder, de bleekpoeder.
De pharmaceut zal spreken van het boorpoeder; maar als een moeder haar kindje verzorgt zal zij zeggen: geef 'ns even de boorpoeder aan.
| |
Eigenaardige zegswijzen
- Van een relaas, dat een zuivere weerspiegeling geeft van het gebeurde: ‘hier is de waarheid op heeterdaad betrapt’ (‘en flagrant délit’). Een schertsende vorm. ‘Gij zult de lieden.... op heeterdaad verrassen, daar zij bezig zijn.... de binnengespoelde stekelbaarsjes te verschalken’ (Beets, C.O.)
Met betrekking tot iemand, die een probleem tracht op te lossen: ‘Hij zoekt het, waar het niet verloren is’!
| |
Ingeschakeld
- Voor het ‘verdrogen’ van gras tot hooi is de medewerking verkregen van een coöperatie, van welke dertig leden voor het leveren van gras zijn ingeschakeld.
| |
| |
| |
Cultuur
- Is ‘cultuur’ niet zeer goed bruikbaar ter aanduiding der zichtbare beschavingsmiddelen en -voortbrengselen? Het uit het Fransch overgenomen culture (cultuur) duidt dan daarvan weer een deel aan. Met ‘beschaving’ zouden wij dan enkel doelen op innerlijke beschaving. Een dergelijk onderscheid lijkt zeer gewenscht, daar een hooge cultuur niet steeds samenvalt met een hooge beschaving. Er bestaat op dit punt een vaagheid van begrip en van uitdrukking die opgeheven dient te worden.
(L-r)
| |
Verbleekte beeldspraak
- Als wij spreken van ‘een bron van infectie’, dan denken wij niet aan het uit den grond opborrelende water; als wij spreken van ‘uitschakelen’ (en wanneer doen wij dat niet!) staat ons niet een electrische stroom voor den geest. De beeldspraak is verbleekt.
Toch zou het goed zijn als wij ons althans nog eenigszins bewust bleven van de beelden die wij gebruiken. Een zin als: De groote verbetering in de drinkwatervoorziening, die ‘een bron van infectie’ heeft ‘uitgeschakeld,...’ is weinig fraai.
| |
Hoe duur?
- Als wij vragen naar den prijs van iets, naar iemands leeftijd, naar omvang, gewicht, tijdstip, afstand, temperatuur, enz., dan zeggen wij doorgaans: hoe duur, hoe oud, hoe groot, lang, dik, breed, hoe zwaar, hoe laat, hoe ver, hoe warm; blijkbaar denken wij aan een weg, die van ‘goedkoop’ naar ‘duur’ loopt, van ‘jong’ naar ‘oud’, enz. en vragen wij welke afstand van dien weg reeds is afgelegd. Met dit ‘duur’ of ‘oud’ willen wij dan ook volstrekt geen appreciatie uitspreken; als wij in een winkel vragen: ‘hoe duur is dat’, mag de winkelbediende ons niet antwoorden: ‘het is heelemaal niet duur; het is goedkoop’!
| |
‘Heeft meenen....’ en de modale werkwoorden.
Om tot een beter overzicht te geraken van hetgeen wij schreven over den vorm ‘heeft meenen’, nl. het gebruik van den infinitief in plaats van het verleden deelwoord, zou men het gezegde gaarne schematisch voorgesteld zien.
Zulk een schema laten wij hieronder volgen.
| |
| |
| |
Semantiek
- Wij zullen dus naar een nieuw euphemisme moeten zoeken voor ‘zich van het leven berooven’? Dat is er al: ‘zich tekort doen’! Voor ‘salvo’ werd oudtijds ook wel ‘groet’ gebezigd. Bij Hooft: ‘een groet bussen’ voor: een salvo uit bussen.
Een parallel van het ironisch gebruik van ‘salvo’ is het oude woord goedendag, voor: lange lans, speer.
(H-r)
(Wij herinneren ons uit onze jeugd-lectuur dit woord ‘goedendag’; voor: knots, verkregen door kiezelsteentjes in een tak te laten ingroeien.)
| |
Brooddronken
- Wat kan toch de eigenlijke beteekenis zijn van brooddronken, vraagt een lid.
Van Wijk noemt ‘brooddronken’ een semantisch vreemde samenstelling van brood en dronken. Op ‘brood’ vinden wij een verwijzing naar oude vormen, met de bett.: heftig bewegen, gisten, zieden, ‘brouwen’. Een oude Germ. vorm, waarin men ‘brood’ meent te herkennen, beteekende: ‘gist van bier’, later ‘gezuurd brood’.
Ons lid moge nu voor zichzelf uitmaken, of wij bij brooddronken te doen hebben met handelingen, als in dronkenschap, zich uitende in ‘heftig bewegen’ of anders: ontstaan door het overmatig gebruik van ‘gebrouwen drank’!
| |
Aanlevering
- ‘Aanlevering van goederen aan onze wagons station Doklaan of aan ons pakhuis....’, zegt een Expeditiebedrijf. Het Wb. d. Ndl. Taal kent ‘aanleveren’ niet; een lacune in de kennis van Matthijs de Vries? Of zou het woord, naar het gevoelen van dezen kenner onzer taal, behooren tot de ‘vreemde inkruipsels’, waarvoor het Woordenboek ‘met het scherpste toezicht gesloten’ blijft?
Onze expediteur zal ongetwijfeld zijn wagons en zijn pakhuizen ‘met het scherpste toezicht’ gesloten houden voor stoffen, die gevaar opleveren voor de hem toevertrouwde goederen. De taal deelt blijkbaar niet in deze voorzorg!
| |
Boud
- Moeten wij, vraagt een lid, schrijven boude of boute taal?
Het woord wordt geschreven met een d en er is geen reden om in den verbogen vorm deze d in t te laten overgaan. Wij geven toe dat ‘boute’ taal sterker klinkt dan ‘boude’ taal; dit laatste vertoont wat veel overeenkomst met bloode (heel vroeger: teer, krachteloos; thans: vreesachtig, laf; ook nog wel: schuchter, bedeesd, verlegen). Het woord boud komt weinig voor in de algemeene taal; was dit wel het geval, dan zou er kans zijn dat de d in een t overging. Zooals dat ook is geschied bij ons zat, dat vroeger ook met een d werd geschreven. Trouwens, boud heeft een t gehad; in het mnl.
Franck-Van Wijk en Wdb. d. Ndl. Taal: oude bett.: gevaarlijk, vreeselijk, vermetel, driest, koen, kloek, stoutmoedig, vrijmoedig, wakker, flink, ijverig, standvastig, gerust, zeker, vertrouwend. Een secundaire bet. is: snel (hd. bald). Tusschen ‘snel’ en ‘kloek, flink’ schijnt verband te bestaan. Mnl. ‘dapper’ = flink, kloek, - maar ook: snel, vlug; en ‘snel’ in andere germ. talen was: koen, ferm, krachtig.
Men vindt ons woord terug in den naam van het Westgotische Koningsgeslacht der Balthi, en men meent het te herkennen in den naam van den Germ. god Baldr.
Onze mnl. mansvoornaam Boudene (nnl. Bouwen) is voortgekomen uit het oudgermaansche Baldwini (wini = vriend); Boudewijn hebben wij uit fr. Baudouin. In het Italiaansch heeft boud den vorm ‘baldo’; in ofr. baud.
| |
‘N’-bandjir
- doet de Hoogen Raad uitspraak - ontbrak werkelijken moed - reeds velen jaren gevestigd - den verkoop is opgedragen - de invoer (is) sterker toegenomen dan den uitvoer - onderstaanden vragen te beantwoorden - correspondeerenden munt - waarbij is gevoegd den tekst - als eersten stap daartoe. Den Heeren W. Willemse,... commissaris... (metterdaad - met een wijziging in den naam - ontleend aan een brief van een Departement van Bestuur in Indië).
G...n.
| |
Is dat goed Nederlands?
Er is een boekje verschenen, waarop lang is gewacht. ‘Is dat goed Nederlands?’, van Charivarius. De Spieghel geeft het uit en een spiegel is het, voor velen van ons. ‘Die dickmael spiegelt, selden spint’ zei Cats, maar wie zich aan Charivarius' boekje spiegelt, zal er zij bij spinnen.
Geen boekje voor iedereen, dat spreekt; meer dan twee procent van onze bevolking, misschien wel drie, zal er geen behoefte aan hebben; maar de overige 97 à 98 procent zullen het moeten koopen.
Een gulden boekje - voor wie het met verstand weten te lezen.
| |
| |
| |
Identiteitskaart
- De lezers van een onzer groote dagbladen hebben zich beijverd een goed Nederlandsch woord te zoeken voor ‘identiteitskaart’; ‘zakpas’, ‘I.D.T.-bewijs’, ‘lijfkaart’, ‘gelaats- of gezichtskaart’ stellen zij voor. ‘Voor 25 jaar’, merkt een van onze leden op, ‘ook in den oorlog, kreeg ik een bewijs waarop “Persoonsbewijs” gedrukt stond. De klapperkaarten van den Burgerlijken Stand heeten thans ook ambtelijk: Persoonskaarten. Als men dit woord nu eens behouden had’.
| |
Terug
- ‘Terug verlangen naar het verleden heeft geen zin.’... ‘Achteruit, in de beteekenis van terug, is niet mogelijk’, lezen wij in een artikel van Prof. Dr. A.J. de Sopper. Hieruit blijkt dat ook door dezen schrijver ons terug wordt gevoeld, niet als eenvoudig ‘achteruit’, maar als: een beweging achteruit naar (althans in de richting van) een punt van uitgang.
| |
‘Meerdere’ personen.... ‘hebben angst’
- Een Nederlander, ex-officier, weerlegt in een Nederlandsch tijdschrift wat meerdere personen voor kwaads hebben gezegd van Amerikaansche vliegtuigen. ‘De kwaadsprekers’, zegt hij, ‘hebben angst voor den vlotten verkoop van hun eigen vliegtuigen.’
| |
Mannen en gentlemannen
- Niet elke man is een gentleman. ‘De mannen in dit stuk’ zegt de krant ‘zijn gentlemannen’.
| |
Het boekje van Charivarius.
Het boekje van Charivarius is er. - Het boekje van wie? - Van Charivarius. Van Nolst Trenité. - O... èn? - En? Wat en...? Moet je koopen. Het kost een gulden. - Och, ik ben niet zoo erg Charivariusachtig; dat is te zeggen, niet zoo erg op zijn werk. Ik heb niets tegen den man; ik ken hem persoonlijk... o ja, dat mag ik niet zeggen hè? - Zeker, dat mag best. ‘Ik ken hem niet alleen uit zijn geschriften, ik ken hem ook persoonlijk.’ - Goed; nou, het is een charmante vent, ik kan niet anders zeggen; maar zijn werk... - Ja? zeg het maar; wat is er met zijn werk? Verkeerd? - Verkeerd zal ik niet zeggen, maar het is dilettantenwerk; niet wetenschappelijk zie-je? - O juist; niet wetenschappelijk. Dus jij houdt het meer met wetenschappelijke werken? - Neen, dat nu niet zoo zeer; daar heb ik zoo geen tijd toe; en bovendien, die zijn mij wat te zwaar. Te zwaar om te verwerken en te zwaar om in mijn zak te steken. Ik lees namelijk alleen in den trein, zie-je. Thuis kom je daar zoo niet toe. - Precies. Te zwaar. Maar Charivarius deugt ook niet. Te licht hè?
Weet-je wat jij nu eens moest doen? Koop jij nu dat boekje en dat lees je dan in den trein. En dan neem je een potlood en telkens als de man je nu wat al te onwetenschappelijk wordt, dan zet je er een kruisje bij. Een dun kruisje. En als je er dan doorheen bent, dan begin je weer eens opnieuw; en dan nog maar eens. En dan neem je een vlakelastiekje en overal waar je vindt dat je eigenlijk verkeerd een kruisje hebt gezet, daar vlak je het uit. Net zoo lang tot er geen kruisje meer staat dat er niet in hoort.
Ik denk dat er niet zoo heel veel zullen blijven staan.
| |
Ledenvergadering op zaterdag 23 nov. 1940, des nam. te 2.30 uur, in het Polmanshuis te Amsterdam.
De voorzitter opent de vergadering. Alvorens over te gaan tot het aan de orde stellen van de agenda wil hij uiting geven aan de gedachten, welke naar hij gevoelt, leven bij alle aanwezigen ten aanzien van de veranderingen, die zich sedert de vorige bijeenkomst van de leden in ons land hebben voltrokken. Thans, als nooit tevoren, heeft het werk van ons genootschap waarde voor onze gemeenschap, en kan het zijn steentje er toe bijdragen dat ons volk, als zelfstandige eenheid, zijn plaats temidden der overige volken waardig blijft. En daarom brengt hij hulde aan de secretaresse voor de wijze, waarop zij het begin van haar jaarverslag heeft geredigeerd.
De voorzitter laat thans de notulen van de vorige ledenvergadering voorlezen; deze worden zonder discussie goedgekeurd.
Ingekomen stukken: bericht van het eerelid, den heer C.K. Elout, dat een storing in het treinverkeer hem belet deze vergadering bij te wonen.
Het verslag van de secretaresse, opgenomen in de aflevering van November van het orgaan, wordt aanvaard. De voorzitter sluit zich in het bijzonder aan bij hetgeen in dit verslag wordt gezegd ten aanzien van de medewerking welke het genootschap ook dit jaar weder heeft ondervonden van zijn Raad van Deskundigen, welks hulp voor het welslagen van ons werk van beslissenden invloed is geweest.
Het jaarverslag van den penningmeester geeft geen aanleiding tot eenige opmerking. De voorzitter dankt de commissie, die zich met het nazien van de rekening heeft willen belasten, voor haar werk en stelt voor den penningmeester voor zijn beheer te dechargeeren. Aldus wordt besloten.
Tot leden van de commissie tot het nazien van de rekening over het vereenigingsjaar 1940-41 worden benoemd de heeren W.R. Menkman en H. Smit P.Czn.; beiden verklaren de benoeming te aanvaarden.
De aan de beurt van aftreding zijnde bestuursleden, de heeren Hendrik Muller en S.S.D. Wehrens, worden met alle uitgebrachte stemmen herkozen; beiden antwoorden bevestigend op de vraag van den voorzitter, of zij zich deze benoeming willen laten welgevallen.
Alvorens over te gaan tot de rondvraag deelt de voorzitter mede, dat de heer Nolst Trenité heeft bepleit een nauwere aansluiting bij het genootschap van een vereeniging, wier streven voor een deel samenvalt met dat van Onze Taal. Nadat zich over dit punt eenige discussie heeft ontsponnen, besluit de vergadering het geopperde denkbeeld aan het bestuur ter nadere overweging over te laten.
Bij de rondvraag spreken achtereenvolgens de heeren Wehrens, d'Artillac Brill en H. Smit, en Mejuffrouw Revers; eerstgenoemde uit er zijn bevrediging over dat vele bladen het hoofdartikel van de November-aflevering hebben overgenomen, en alle aanwezigen zijn van oordeel dat deze medewerking van de pers ons werk in hooge mate ten goede komt. Voor het overige zijn zij van oordeel dat het doel, hetwelk het genootschap nastreeft, nog geenszins is bereikt en zij wekken het bestuur op met onverminderde kracht door te gaan met het werk, dat wel gebleken is hoognoodig te zijn.
Nadat gebleken is dat geen der aanwezigen verder iets ter tafel wenscht te brengen, sluit de voorzitter de vergadering, met dank aan de aanwezigen voor hun opkomst en voor de goede wenken welke zij het bestuur hebben gegeven.
|
|