In de samenstelling, vooral bij zoogenaamde possessieve, vond men aanvankelijk het meest ‘homo-’, later ook ‘homoio-’ gebezigd. Zoo beteekenden homo-eidēs en homoio-eidēs beide ‘een gelijk uiterlijk hebbend’ (samengesteld met eidos, ‘gedaante’), doch naast homo-genēs, ‘van hetzelfde geslacht’ bestond niet homoio-genēs, wat zich wel laat verklaren, omdat hier bepaald van een identiteit sprake is. Homo-polair staat in beteekenis het dichtst bij homo-eidēs; ook hier is van een gelijksoortigheid, een gelijkheid, niet van een identiteit kwestie. Daaruit volgt, dunkt mij, dat men mag kiezen tusschen homo- en homoio-; dat beide formaties ‘goed’ zijn, doch ik geloof dat ik den vorm met homo- zou prefereeren; in het Grieksch zijn die vormen ook ouder en talrijker dan de andere. Kiest men echter den tweeden, dan moet ik de schrijfwijze ‘homeo-’ aanbevelen. De Grieksche spelling homoio- wordt bij ons zelden of nooit gebezigd, de Latijnsche homoeo- wel, doch die past mijns inziens minder goed bij den Franschen uitgang -air van -polair, dan de Fransche vorm homeo-. (De Grieksche oi, Latijnsche oe, geeft het Fransch nl. met e weer; zie bv. het door U reeds genoemd économie naast lat. oeconomia, gr. oikonomia.) Mijn conclusie is dus: liefst homopolair, anders homeopolair.
Toen wij ons echter behaaglijk wilden koesteren in de straling van deze beide adviezen (wij hadden namelijk een geheime voorkeur - als ‘homo-’ niet mocht - voor homeopolair), veranderde het aspect door de ontvangst van de volgende beoordeeling.
Dit advies laat ons de keus tusschen twee woorden, nl. homo- en homoeopolair. Homopolair, indien bedoeld wordt uit te drukken: dezelfde pool (en uit de tegenstelling met heteropolair zou men dit kunnen afleiden), en anders homoeopolair. Dus niét: homeopolair, zooals wij gehoopt hadden dat ook deze uitspraak zou luiden. Want, zegt dit advies, men moge de oe al eens vervangen zien door ‘e’ in economie, i.p.v. oec., onder invloed van het Fransche woord, - dat wij bij dit woord toch niet werkelijk ontleening aan Fr. moeten aannemen, blijkt wel uit oeconomisch (en niet ‘economiek’; vgl. artistiek, magnifiek, etc.). De Nederlandsche wetenschap heeft het woord zelfstandig, naar in Nederland gebruikelijke manier, overgenomen: het Grieksch in Latijnsche transcriptie stellend. En het is aan te bevelen, bij die gewoonte te blijven: a) omdat het de oudgewende manier is, en men dus zoo eenheid en vastheid handhaaft; b) omdat men zoo onnoodige vreemde elementen weert: want Grieksch en Latijn is algemeen wetenschappelijk bezit van alle beschaafde (? - nu ja, dat zeggen we nog zoo, oudergewoonte) volken. Dus: economie is Fransch, ökonomie is Duitsch; oeconomie (het dichtste bij Gri. Lat., op traditioneele manier - dat is óók juist echt Nederlandsch!) is onze vorm. Vergelijk daarmede ook oecomenisch concilie, de - e beweging (Söderblom!): wie schrijft ooit, hetzij ‘ecomenisch’, hetzij ‘oikomenisch’?
Maar voor den Franschen vorm in hom
polair zou men kunnen wijzen op den uitgang van de samenstelling -air. Die is inderdaad Fransch - van
afkomst nl., zooals -isch Duitsch is - van afkomst. Maar -air is als achtervoegsel in het Nederlandsch taalgevoel opgenomen, net als -eel, -teit, -es, enz. (Fr. -el, -té, -esse, enz.). Bewijs?
Let op de uitspraak. Wij zeggen: auxiliair, subsidiair, intermediair, interlineair, parlementair, enz., niet met de Fransche, maar met de bij ons gebruikelijke
Latijnsche uitspraak. En zelfs bestaat bij ons geen woord ‘secondair’, maar alleen ‘secundair’. Wij vormen woorden op -air van Latijnsche grondwoorden; ook al zouden wij ze eerst gebruikt hebben gezien voor zulk een afleiding, of samenstellende afleiding, in het Fransch of een andere moderne taal.
Daarom is homoeopaath een Nederlandsch woord; homeopaath níet-Nederlandsch. De pen wil uit zich zelf zetten: homéopathe.