[Nummer 11]
Eerbied voor de taal.
Wij Nederlanders hebben dikwijls maar weinig liefde voor onze taal en wij maken er ons veelal niet druk over, als een vreemdeling haar met onverschilligheid bejegent. Hoe anders is het te verklaren dat wij toestaan, dat een Amerikaansche firma hier haar product verkoopt onder den naam Palmolive-zeep en dat een andere soort zeep, naar ik meen een Hollandsch artikel, alsmede een margarine-soort welke, geloof ik, ook hier te lande gemaakt wordt, aan het publiek worden aangeboden onder namen als Sunlight en Blue Band. Koopers en verkoopers weten dikwijls niet hoe zij die drie woorden moeten uitspreken en het toont m.i. weinig eerbied voor onze nationaliteit, dat de fabrikanten het niet de moeite waard achten er Nederlandsche namen voor in de plaats te stellen. Wanneer zal in ons land een beweging ontstaan tegen het koopen van goederen welke, onnoodig, onder vreemde namen aangeboden worden?
En wanneer zullen wij eens ophouden met verkeerd Engelsch te gebruiken? De winkeliers verkoopen rosbief, cornétbief, bacón (ook genaamd baken-spek), stemgember (stem ginger, d.i. confiture gemaakt van den stam der gemberplant) en Amerikaansche soupen in blik. Ook eet men tegenwoordig in Holland toffés.
Spel en mode spelen ook een rol. Iedereen speelt tegenwoordig brits en maakt af en toe een mans; de maat heet natuurlijk partner (met een korte a). De Engelschen namen pyjamas over uit het Hindostansch en nu dragen bij ons ook de vrouwen píamaas als nachttoilet.
Dank zij de filmreportage kan tegenwoordig ook een Hollandsch verhaal een happy end (m.z. ending) hebben; verschillende dagbladen lieten eens een minister, bij de verdediging zijner begrooting in de Tweede Kamer, het woord head expenses gebruiken (in de Handelingen stond gelukkig overhead expenses); in een Amsterdamsche studentenalmanak kan men limmericks vinden; een vergunninghouder hier ter stede vond voor zijn etablissement den naam Slip inn uit (English spoken, concert daily); een heer in een dagblad-feuilleton verschijnt in een diner-jacket (dinner jacket).
Al zeggen tegenwoordig de slagersjongens niet meer p'rdon, maar sorry, wanneer ze u bijna met de fiets onderstboven rijden, toch zijn wij nog lang niet zoo sterk in Engelsch als in Fransch, gezien b.v. de vertalingen uit eerstgenoemde taal. In een krantenbericht zag ik police officer vertaald met politie-officier, in een ander licor (Amerikanisme voor liquor) met likeur. De recensent voor Amerikaansche litteratuur van een groot dagblad had het over boodschaploopers, waar de auteur over shipping clerks gesproken had; de vertaler van een Engelschen roman, waarin een touristen-zeereis voorkwam, wist geen raad met den quartermaster die als watchman aan de valreep stond en maakte er een wachtmeester van. Of men iemand toeroept: stop!, dan wel: halt!, in beide gevallen gebruikt men een woord dat aan een vreemde taal ontleend is, maar men kan toch ook te veel stoppen. Stoppage (het stoppen van gaten in weefsels, natuurlijk geen Engelsch), stoppen (stilhouden of doen stilhouden) en stopzetten (doen stilhouden) zijn toch zeker alle drie bastaardwoorden in onze taal; zij worden echter door Van Dale niet als zoodanig gesignaleerd. Het lijkt mij dat wij ze geen van drieën noodig hebben; men kan b.v. het verkeer even goed stilzetten als een horloge, terwijl een trein even goed stil kan houden als stoppen.
Echte Anglicismen halen wij ook onnoodig in onze taal binnen, den laatsten tijd; men kan in het Engelsch zeggen: the conversation dried up, maar het is verkeerd in onze taal te spreken van