| |
Van onze leden.
Nog eens: de beknopte zin
- In onze aflevering van Augustus spraken wij over zekere vormen van ‘beknopte zinnen’ en gingen wij na in welke verhouding in de gegeven voorbeelden de beide zinsdeelen tot elkander stonden. Thans werd onze aandacht getrokken door den volgenden zin: ‘Geen van beiden feilloos, leverden beiden ons een goed boek, dat we niet graag meer zouden willen missen.’ Is dat nu wel in orde? vroegen wij aan het lid van onzen Raad, dat ons den vorigen keer reeds terecht geholpen had, en wij verkregen daarop het volgende antwoord:
* Logisch-grammaticaal: deze verbinding is alleen te verdedigen, als ‘Geen van beiden’ slaat op ‘beiden’ in den volgenden zin (en niet op hun beider boeken). Stilistisch-grammaticaal: voor een zeer verstandig lezer is deze toegevende (concessieve) verbinding wel begrijpelijk: ‘zeggen’ zal men zoo iets nooit. Hier is echter de boog der ‘spaarzaamheid in de uitdrukking’ wel wat heel sterk gespannen. Het concessieve zinsverband is n.l. te kenmerken als een uiterst gevoelige modaliteit (het is de noeming van een omstandigheid, die echter als beslissende factor niet van belang is). Dit zinsverband kan bezwaarlijk anders worden uitgedrukt dan door een of ander bijwoord, of voegwoord. Op zijn minst zou het woord ‘tòch’ of ‘evenwel’ of ‘nochtans’ hier in den hoofdzin gewenscht zijn.
| |
Slag
- Een lid van onzen Raad merkt naar aanleiding van de bespreking ten aanzien van het woord slag het volgende op:
* Ik wijs U voor de beteekenis slag = karrespoor nog op halfslag = ‘halfspoor’ in de uitdrukking: halfslag rijden; vaak zag ik in vroeger tijd op het platteland van Zuid-Holland bordjes: ‘halfslag rijden verboden’. Men moet daarbij denken aan grintwegen, die twee diepe wielsporen hadden met daartusschen het ‘paardepad’: dit alleen, of tezamen met de wielsporen, heette ‘het rijspoor’. Gaarne liet men zijn paard, voor den wagen loopend, niet in dat rijspoor loopen, maar aan den kant van den weg, zoodat het eene wiel door het paardenspoor ging en het andere over den vlakken weg, naast het diepe wielspoor. Dat was voor het paard gemakkelijker, maar bedierf den weg.
| |
Waarom tinnegieter
- Onlangs vroeg mij een kennis of ik wist, waar de benaming ‘politieke tinnegieter’ vandaan komt. Waarom heet iemand die zijn verbeelding in politieke quaesties den vrijen loop laat en er maar op los politiseert, nu juist een politieke tinnegieter? Ja, dat wist ik waarlijk niet hoewel ik mij veel met politiek heb moeten bezig houden (wat denken wij toch vaak weinig na over uitdrukkingen die wij telkens weer gebruiken) maar ik ben ernaar gaan zoeken. Eerst in 't Groote Woordenboek. Maar dat bleek nog net niet aan de Ti toe te wezen! Toen in het Etymologische Woordenboek van Franck-Van Wijk. En daar vond ik: ‘Afkomstig van het Deensche blijspel ““Den politiske Kandestöber”” van L. Holberg (1722), in 1766 onder den titel ““De Staatkundige Tingieter”” in het Nederlandsch vertaald.’ En ik
| |
| |
heb voorts in een Deensch-Duitsch woordenboek gevonden dat ‘Kandestöber’ inderdaad tin- of kannegieter beteekent en dat het woord ook in het Deensch (vermoedelijk na Holberg) een overdrachtelijke naast de eigenlijke beteekenis heeft.
Goed, wij hebben onze politieke tinnegieters dus uit het land van Holberg gekregen: maar waarom noemde die schrijver ze juist tinnegieters? Wat is er aan dat bedrijf dat hem ertoe bracht? Dat heb ik eens gevraagd aan het lid van onzen Raad dat het Woordenboek er in vertegenwoordigt, Mej. Dr. Van Lessen. En die antwoordde mij dat men h.i. aan bloot toeval moet denken; Holberg heeft eenvoudig gegrepen naar een zeer ongeleerd beroep en greep toevallig een tingieter. Even goed had hem een bakker of een metselaar in den geest kunnen zijn gesprongen.
En daar moeten we ons nu maar aan houden.
C.K.E.
| |
Inboorling
- Wij waren blijkbaar verdwaald en niemand wist eigenlijk waar wij wel te land gekomen waren; de kaarten lieten ons in den steek. Tot een van het gezelschap voorstelde dan maar een ‘inboorling’ op te vangen en hem te pressen ons naar de bewoonde wereld te geleiden. Dat maakte de zaak pikant; nu waren wij in gedachten in de binnenlanden van Afrika en zouden er ‘inboorlingen’ komen, met spies en boog gewapend, en zulk een ‘inboorling’ moesten wij nu vangen.
Toch impliceert het woord inboorling niet het begrip ‘wilde’; een Zeeuw - zegt Van Dale - is een ‘inboorling’ van de Nederlandsche provincie Zeeland, - een Vlaming, een ‘inboorling van Vlaanderen’. En, zij mogen dan nog pijl en boog hanteeren, ons leven loopt bij hen geen gevaar!
In Indië is inboorling bij velen taboe; Onze Overzeesche Gewesten (bijvoegsel bij De Avondpost) maakt er zich vroolijk over dat de zucht in Indië, om de woorden inlander of inboorling te vermijden, zóó ver gaat dat in een Indische krant in allen ernst gesproken werd van inhemers.
| |
Vorderen
- Waarom raakt ons opvorderen zoo in onbruik? Vroeger werd ‘vorderen’ alleen maar gebruikt in den zin van: geld vorderen, rekenschap vorderen en dgl.; als de fiscale overheid ons een aanslagbiljet thuis stuurt, heeft zij voor het bedrag, dat daarin is uitgedrukt, een ‘vordering’ op ons. Maar als de militaire overheid onze paarden en auto's opeischt, dan spreke zij van opvorderen en opvordering.
‘Vordering van paarden’ klinkt ons zoo Duitsch in de ooren en waarom zou de Nederlandsche overheid niet Nederlandsch spreken? Daar steekt toch geen schande in?
| |
Durend
- ‘Vincent van Gogh werkte in durende extase’. Voor ons is ‘durend’ een germanisme, hd. dauernd, ook al kennnen wij er een oud voorbeeld van (‘durentlijck’, bij Camphuyzen). Wij kunnen spreken van altijddurend, eeuwigdurend, voortdurend, maar ‘durend’ alleen is o.i. geen Nederlandsch.
Het gaat hiermee als met beteekenend; wij hebben ‘onbeteekenend’ (in den zin van onbeduidend), ‘veelbeteekenend’, maar ‘beteekenend’ kennen wij niet. Men zegge daarvoor: aanzienlijk, aanmerkelijk, belangrijk.
| |
Richten aan (tot)
- ‘Ik lees in een brief: “wij dienen het protest te richten aan het departement”; ik meen dat dit niet juist is en dat het moet zijn: richten tot.’
Wanneer de schrijver met ‘protest’ heeft bedoeld ‘het protesteeren, het protesteerend woord’, dan dient men inderdaad te zeggen tot; wij richten het woord tot iemand. Maar als ‘protest’ hier moet worden opgevat als ‘het stuk, den brief’, dan is aan ter plaatse; wij richten een brief aan iemand.
| |
Zou
- Sommigen schrijvers willen blijkbaar constructies met ‘zou’ niet gemakkelijk uit de pen; zou het een zekere voorkeur zijn voor de Duitsche syntaxis, die hen dit woord doet vermijden?
Wat zegt men van het volgende: ‘Natuurlijk houdt het eene met het andere verband, maar men vergiste zich, meende men, dat het laatste uitsluitend gevolg van het eerste zou zijn’? ‘Men vergiste zich, meende men, ...’; dat vinden wij echt Duitsch gekleurd!
| |
-Isch
- ‘Het zal helaas niet altijd mogelijk zijn’, schrijft een lid, ‘het achtervoegsel -isch te omzeilen; hoe zouden wij uitdrukkingen als ““pessimistisch (een pessimistische opvatting)”” kunnen vermijden’.
Waarom is ons lid zoo ‘pessimist’, waarom heeft hij zulk een ‘pessimiste’ opvatting? Analoge (niet ‘analogische’) vormingen hebben wij toch in: egoïste, optimiste, idealiste, - oordeelt een ander lid.
| |
Schrijven
- Wist U al, dat het zelfst. naamw. ‘schrijven’ ook in het meervoud gebruikt wordt? ‘Wij verwijzen naar de schrijvens van ons kantoor van....’, las ik dezer dagen in een machineschrijven, dat ik van een groot ‘huis’ ontving.
| |
Uwer majesteits
- ‘God behoede de nieuwe telg uit Uwer Majesteits geslacht.’ Aldus een hooge overheidspersoon, ter gelegenheid van de geboorte van het prinsesje.
Het geslacht van Hare Majesteit is: Hare Majesteits geslacht, of: Harer Majesteit geslacht.
| |
| |
| |
Krantentaal
- Een kras voorbeeld - schrijft een lid - van den slechten invloed van de krantentaal op het Nederlandsch vond ik in een van onze groote dagbladen, waar men sprak van ‘wederrechtelijk te vervoegen over deelen van een mandaatgebied’. (Hd. verfügen = beschikken.)
‘Grootbanken handhaven liquiditeit’ schreeuwt een ander dagblad ons in het oor; men schijnt langzamerhand onze taal aan het ‘liquideeren’ te zijn!
| |
Verzorgen
- ‘Onze kalender, samengesteld door de heeren X en Y, werd weder door de Drukkerij Z verzorgd.’
Krijgt hiermee die drukkerij een pluimpje voor haar goede zorg, en de heeren X en Y krijgen niets? Of was het alleen maar de bedoeling te zeggen, dat de kalender gedrukt is door Z? Maar waarom het dan niet gezegd?
‘De omslagteekening werd verzorgd door den heer A’; ook al zoo'n zorgzame mijnheer.
| |
-Wezen
- Het verslag in de krant van een zitting van den Amsterdamschen Gemeenteraad legt een der wethouders de woorden in den mond: De aangebrachte bezuiniging op het krankzinnigenwezen bedraagt.....
Zoo ergens, is hier toch wel dit ‘wezen’ misplaatst. De spreker bedoelde natuurlijk: de bezuiniging, aangebracht bij de verpleging der krankzinnigen.
| |
Gedegen
- ‘Het (Nederlandsche cricket-) elftal speelt in een zeer gedegen stijl.’
Gedegen stijl is nonsens; ‘gedegen’ is: vast, dicht, ineengedrongen, gestold, compact, sterk. Gedegen goud, en bij overdracht, een gedegen betoog, dat gaat, maar gedegen stijl gaat niet. (Toen wij een lid van onzen Raad eens de uitdrukking ‘gedegen mensch’ voorlegden, riep deze uit: Ongelooflijk!)
| |
Weeswater
- Bij het indikken van melk onder verminderden druk wordt de ontwikkelde damp verdicht door koud water in den condensor te spuiten. Het afloopende water hoorde ik door den condenseur ‘weeswater’ noemen. Dit was klaarblijkelijk een verbastering van het Engelsche ‘waste water’. (Niet te verwarren met weesvader; dat is weer wat anders.)
| |
Gesperd staan
- Bij een telefoontoestel, dat tijdelijk buiten gebruik gesteld was, vonden wij de volgende aankondiging: ‘Dit toestel staat gesperd’. Kan het Duitscher?
| |
Labiodentaal
- Het was maar een grapje; de vorm labiodentaal duidt aan een letter, die met lip en tanden wordt uitgesproken. Lip: labrum, labium; lipletter: litera labialis. Tand: dens (dentis). Labio-dentaal.
| |
Koopmanstaal
- ‘Muttersprache’ hekelt weer eens de taal van den koopman, met haar overmaat van ouderwetsche, opgesmukte en opgeblazen zinswendingen, een taal die hij zelf, bij het spreken, als ‘kindisches Zungenreden und Gelall von Toren’ veroordeelen zou. Wat de hovenier van den taaltuin - zegt het blad - aan onkruid zorgvuldig uitwiedt, zaait de koopman er rustig weer in en al is de bloem nog zoo leelijk en riekt zij nog zoo kwalijk, voor den koopman is zij blijkbaar schoon en lieflijk van geur.
Het blad verwondert er zich over dat juist de zakenman, die toch bij uitstek ‘zakelijk’ is, zakelijk denkt en spreekt, zoodra hij de pen ter hand neemt (of voor zijn schrijfmachine gaat zitten) zich verliest in ‘uferloses Geschwätz’.
Ook met de zoo geroemde Duitsche ‘Gründlichkeit’, maar dan geparodiëerd door den koopman, steekt ‘Muttersprache’ den draak. Een fabrikant van een tandpasta put zich uit in omschrijvingen hoe men een tube openschroeft en hoe men dan den inhoud toepast. Blijkbaar uit vrees dat men anders de tube met een cirkelzaag te lijf zou gaan en de pasta op zijn eksteroogen smeren!
Dit alles geldt natuurlijk den Duitschen koopman; maar wij, die zoo gretig aanvaarden wat de oostenwind hierheen blaast, mogen ons wel eens afvragen, of ook wij misschien, zij het dan in iets mindere mate, aan dit euvel mank gaan.
|
|