‘Leeg’ is o.i. net precies het woord, dat wij voor dat improductieve moeten hebben. Alleen krijgen wij hier een overdracht van persoon op machine; maar is zulk een overdracht niet volkomen verantwoord?
Bij: leegloop, leeggang dringt zich de vergelijking op met stilstand, diepgang en dgl., die vormingen zullen zijn, niet van stil en stand, enz., maar van ‘stilstaan’, ‘diepgaan’. Zoo zouden wij bij een machine heel goed kunnen onderscheiden: stilstand, leeg(of mee-)loop, -gang, werkloop, -gang, (desnoods: baat- of nutloop, -gang). ‘Meeloop is niet te aanvaarden, daar ook hier niets blijkt van het onproductieve karakter van het meedraaien.’
Bedoelt onze correspondent, dat in ‘meeloop’ niets van het improductieve zou kunnen blijken? Wij kennen: meeloopers, meepraters (meestemmers), die wel den omvang en het rumoer van een ‘beweging’ vergrooten, maar waarvan niets uitgaat, geen andere kracht, geen eigen, nuttig effect. Lijkt dat al niet veel op zoo'n onnut meedraaiende machine? ‘Mee’ heeft bij werkwoorden vaak juist die beteekenis: meeschreeuwen, meedraven, meejoelen, meedraaien, enz. (ook in het gemeenzame taalgebruik).
‘Ik ben dan ook overtuigd, dat in de kringen der bedrijfseconomen de woorden leeggang en meeloop niet als beter dan leegloop zullen worden beschouwd.’ Het is spijtig, dat onze correspondent zoo ongunstig profeteeren moet over het te verwachten oordeel van bedrijfseconomische kringen. Op welken grond echter? willen die kringen dan zoo slecht verstaan? En zoo ja, zou onze correspondent dan wenschen dat wij ons advies afhankelijk zouden maken van de vermoedelijke ontvangst er van in bepaalde kringen? Misschien zou onze correspondent bevinden dat die ontvangst best meeviel, als hij er onze argumenteering bij zou geven!
Ten slotte dit. Onze correspondent maakt bij de beoordeeling van dit nieuwgevormde woord een fout, de bekende, ook bij ons helaas telkens weer voorkomende en door onzen Raad zoo scherp gehekelde fout, van in zulk een woord terstond den vollen zin duidelijk te willen hooren. Eén lid van onzen Raad heeft eens gezegd: De taal is geen definitie-archief, maar een sein-kunst, en een ander lid drukte deze gedachte uit met de woorden: bij nieuwe benoeming van een ding door een samenstelling kan men niet meer doen dan het bij bepaalde beschouwingswijze domineerende kenmerk aanduiden. De vast- en volheid van beteekenis komt eerst door het gebruik tot stand. Wanneer onze correspondent dit had overdacht, zou hij bevonden hebben dat hier het domineerende kenmerk, het ijdele, onnutte, slechts de beweging vergrootende (gedraai) door ons ‘leeg’ uitnemend kan worden uitgedrukt; mits men de overdracht of (en) analogie aanvoelen kan en wil.....
In dezen geest wilden wij dus onzen correspondent antwoorden, maar, bedenkende dat wij, al pratende, wel wat al te dicht waren genaderd tot het gebied, dat rechtens onzen Raad toekomt (immers de Redactie mag wel antwoorden op een vraag, die men haar heeft gesteld, mits zij daarbij de uiterste terughouding in acht neemt en zich niet waagt aan de beoordeeling van taalvraagstukken), hebben wij onze overwegingen aan den Raad voorgelegd en ten aanzien daarvan om het oordeel van ons deskundig college verzocht.
Dìt nu zegt de Raad.
*‘Leegloop’, blijkbaar in de sfeer van fabriek en machinaal bedrijf spontaan gevormd, een echt vakwoord dus, acht ik den besten term. De vorming kan uit het oogpunt der Nederlandsche taalkunde niet verkeerd genoemd worden; zij vindt, althans achteraf, steun in: ‘leeg loopen’, ‘zitten’, in ‘lediggang’ en in ‘onledig zijn, zich houden met iets’. Maar het litteraire ‘ledig’ is te statig voor de vaktaal, het wordt daar noodzakelijk ‘leeg’, eenlettergrepig. ‘Loop’ beteekent: het ‘loopen’, en dat dunkt mij het gebruikelijke woord in de fabriek; nìet ‘gaan’.
*Wil men voor ‘leegloop’ iets beters, dan is alleen ‘lediggang’ aan te bevelen. Dat is het oude woord. ‘Leeggang’ is een moderniseering, die dermate ook tegen mijn taalgevoel indruischt, dat ik geheel met Uw correspondents afkeuring meega.
*Tegen de door U voorgestelde benamingen heb ik heel weinig bezwaar. Mij dunkt dat ‘leeggang’, ‘leegloop’ en ‘meeloop’ alle drie kunnen dienen om het bedoelde begrip weer te geven. Wel moet ik bekennen dat ik bij ‘leegloop’ (ik kende den technischen term niet) allereerst dacht aan het leegloopen van een vat, maar die opvatting kwam uit onkunde voort. Evenwel, ik heb mij afgevraagd waarom niet ‘lediggang’ zou worden gekozen. Dat woord heeft volgens mij drie voordeelen boven leegloop. In de eerste plaats kan het nooit onder de verdenking staan van uit het Duitsch te zijn vertaald, en dat is bij leegloop, níet geheel ten onrechte, wel het geval. In de tweede plaats is de beteekenis van lediggang aan ieder, ook aan niet-technici, bekend en kan het woord dus geen verkeerd begrip oproepen. En in de derde plaats verkies ik ‘lediggang’ om zijn mooier rhythme boven ‘leegloop’. Dit laatste argument is niet erg belangrijk en zal op de heeren der bedrijfshuishoudkunde misschien weinig indruk maken; uit taalkundig oogpunt gezien bestaat het niettemin.
*Uw gedachtegang en redeneering is grootendeels juist. Er is tegen ‘leegloop’ alleen dit bezwaar dat ‘leegloopen’ de beteekenis ‘zijn vloeibaren (of gasvormigen) inhoud verliezen’ en ‘luilakken’ óok heeft. Daardoor is het woord leegloop van bijzondere ‘associaties’ moeilijk vrij