Uit: Muttersprache.
Barbarismen
- Er is bij ons een streven om ons geleidelijk te ontdoen van een te veel aan, meestentijds verhaspelde, vreemde woorden, die zich een plaats hebben veroverd in ons taalgebruik. Duitschland vecht reeds lang tegen zijn ‘Fremdwörter’ en gevoelt het gebruik er van als een smaad voor de taal en men citeert daar graag het woord van een Franschman (Rivarol): Wij Franschen leeren de verachting voor de Duitsche taal van de Duitschers zelf.
Vreemd genoeg beschouwt de Duitscher het veelvuldig gebruik van Duitsche - of aan Duitsche vormen ontleende - woorden door andere volken niet als een ‘teeken van verachting’ van deze volken voor hunne taal; in tegendeel, men begroet het als een tribuut aan de Duitsche Cultuur.
‘Muttersprache’ heeft vroeger reeds een beschouwing gewijd aan de ‘Deutsche Lehn- und Fremdwörter im Englischen’ en aan de ‘Deutsche Bezeichnungen in französischer Zeitungssprache’. Thans geeft ‘Muttersprache’ een opsomming van woorden van Duitsche herkomst in het Russisch en het is interessant te zien, in hoe sterke mate het Duitsch in deze taal is doorgedrongen.
Uit de vele woorden, die wij in het artikel vinden, (een ‘Unmenge’, zegt het blad; zit in dat ‘Un-’ toch een zweem van afkeuring?) nemen wij er eenige over, die òf zoo goed als onveranderd uit het Duitsch zijn overgenomen (alleen met verplaatsing van den klemtoon), ofwel waar men de Duitsche herkomst zonder moeite in herkent.
Kamerdíner, schlagbáum, wunderkínd, brandmáuer, kultjurtréger, klawirauszúg, plazkárta, buterbród, landscháft, flagschtók, klejsster, schtrig, durschlág (keukengerei), kunschtjúk, kljakssa (Klecks), waflja (Waffel), slessarj (Schlosser), maljar (Maler), fligelj (Anbau, von ‘Flügel’), rissowátj (zeichnen, von ‘reissen’), losung, masschtàb. Verder: putsch, ljumpenproletariat, faljsch, faljschiwka (valsch bankbiljet, geschrift), kurórt, kurórtnik (Kurgast), parikmácher (‘Coiffeur’), schiber, partejtág, burgfriden, sondertánz, nejnságer, ober- (ober-palatsch [beul], ober-lakej, oberfaschist). Jungschturmówka, galsstuk (Halstuch), pionerskij gorn (Horn), po-rotfrontowski (gebalde vuist, politieke groet). Kamwóljnyj (Kammgarntrust), schutzlínija, summer (bromtoon b.d. telefoon), drosselírowatj (drosseln; overigens op weg ook goed-Nederlandsch te worden!), abléger, umfórmer, dempfer, grejfer, sumpf, senkowatj (versenken), futerówka (vuurvaste binnenbekleeding). Bij het schaakspel: endschpílj, mitteljschpilj. Schtráf (Strafe) met schtraf-isoljator (Einzelhaft), enz., enz.
Zooals gezegd, verheugt Muttersprache er zich in dat haar taal zulk een invloed heeft uitgeoefend op het Russisch. ‘“De Russische bewondering voor den Duitschen uitvindersgeest blijkt wel uit het Russische spreekwoord “De Duitscher heeft den aap uitgevonden”, m.a.w. de Rus schrijft de uitvinding van dit hoogontwikkelde zoogdier aan de Duitschers toe!”’
|
|