Onze Taal. Jaargang 7
(1938)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUit de pers.De Maasbode neemt het stukje van ons lid, den heer Menkman, uit ons nummer van Mei over en schrijft er bij: Ook hier dus weer dezelfde misvatting. Het gaat immers - wij herhalen het - niet om een ‘uit een vreemde taal overgenomen’ woord zonder meer. Want dat woord heeft zijn oorspronkelijke schrijfwijze verloren, is ‘vernederlandscht’, kreeg zelfs een ander geslacht. Bestaat er dan nog één enkele reden, waarom wij het ook niet doodgewoon, volgens ons eigen taalgebruik, zouden uitspreken? Wij kunnen het niet inzien. Even gemotiveerd het heeten mag, dat wij trachten het woord ‘marcheeren’, hetwelk met de enkele ch zijn uitheemschen vorm behield, een Fransch accent mee te geven bij de uitspraak, even logisch lijkt het, voor het volop ingeburgerde ‘marsch’ een soortgelijke overweging volstrekt uit te schakelen. Wanneer het woord eerlang krachtens de nieuwe schrijfwijze de ch verliest, zal het nog duidelijker worden, dat een beroep op zijn vreemde herkomst voor het vasthouden aan een on-Nederlandsche uitspraak absoluut misplaatst is. Dies achten wij den twijfel, die uit de beschouwing van een lid van ‘Onze Taal’ spreekt, in geenen deele gerechtvaardigd. Zijn geestige inventies gaan o.i. buiten de zaak om. A.B.K. hekelt in Het Volk de neiging, om woorden te vervrouwelijken; het is volgens dezen schrijver niet noodig te spreken van ‘gaste’ (Miss Maffey, die eenige dagen de gaste van Prinses Juliana is geweest). Als een vrouw onze penningen beheert, mogen wij haar gerust den titel van penningmeester geven en als zij aan het hoofd staat van het secretariaat, noemen wij haar secretaris;Ga naar voetnoot*) een mannelijk ambtenaar van een regeerings-departement, die tot taak heeft te adviseeren, is een adviseur en deze titel behoeft niet gewijzigd te worden, als een vrouw zijn plaats inneemt. Een vrouwelijke advocaat is een Meester, en niet Meesteres, een vrouwelijke professor versmaadt het achtervoegsel -es evenzeer.
- Hoe dikwijls meenen wij niet ons uiterste best gedaan te hebben geen germanismen of andere barbaarschheden gebruikt te hebben, den volgenden ochtend staat het gedrukt in de krant en gij trekt u de haren uit het hoofd - daar leest gij een germanisme om van te rillen, een gallicisme om er kippenvel van te krijgen, een angelsaksisme om heel Engeland een prooi der golven te wenschen en met angst en beven slaat gij des Zaterdags ‘De Groene’ op - zal ‘Charivarius’ zijn bijtend gift op uw barbaarschen staart gelegd hebben? Niets moeilijker dan zuiver Nederlandsch te schrijven. Neem welke voorzorgen gij wilt - te eeniger tijd begaat gij er de vreeselijkste overtreding tegen. Leer het nuttige maandschrift ‘Onze Taal’ van buiten, het lijfblad van de vereeniging die als een waakhond het erf onzer taal bewaakt en elk vreemd insluipsel terstond naar de keel vliegt, wapen u met de heiligste voornemens, raadpleeg de dikste handboeken - het zal u niet helpen. De duivel der onzuiverheid ligt op de loer en draait u er een. Erger u dagelijks aan uw jongere collega's, die zich niet kunnen ‘realiseeren’ hoe slecht zij hun gave ‘benutten’ om maar voortdurend van ‘politioneel’ en ‘justitioneel’ ingrijpen te schrijven en die niet willen ‘beseffen’, dat wij voor het germanisme ‘benutten’ heel degelijke woorden bezitten en ‘politiëel’ al lang en vreemd genoeg is en die dikwijls te slordig of te haastig zijn om een goed Nederlandsch woord te ‘gebruiken’ en daarom maar het voor de hand liggend vreemde nemen. Erger u aan hen, sla u op de mannelijke borst en zegen uzelf, dat gij niet zijt gelijk dezen en twee dagen later dringt de zooveelste nagel aan uw journalisten-doodkist in uw vleesch, omdat gijzelf.... Hoe moeilijk het is?.... Dinsdagavond schrijft de heer W. in een ingezonden stuk verontwaardigd over de weinige zorg die de overheidspersonen besteden aan de zuiverheid der taal in de staatsstukken en wat schrijft hijzelf? ‘Vooral een regelmatig kennis nemen van den inhoud der Staatsbladen leert ons, dat degenen die met het concipieeren van die Staatsstukken zijn belast, niet altijd de noodige zorg aan het Nederlandsch wijden’. Dat voor ‘concipieeren’ een goed Nederlandsch woord bestaat - ‘ontwerpen’ - is den geachten schrijver ontgaan en hoe zit het met ‘regelmatig’ kennis nemen? Neemt hij kennis met de regelmaat van een maatmeter, om het vreemde woord ‘metrofoon’ niet te noemen, of zou hij bedoelen dat hij ‘geregeld’ kennis neemt? Gij ziet hoe moeilijk het zelfs voor de zuiveraars is en daarom wacht ik met gelatenheid de ingezonden stukken af, want in het bovenstaande zal ik ook wel weer gezondigd hebben tegen de zuiverheid der tale en ik onderschrijf ten volle wat een onzer deskundigen eenmaal zei: ‘Om geen onzuiver Nederlandsch te schrijven moet gij geen Nederlandsch schrijven’..... (Telegraaf) |
|